INSTRUCTIEBOEKJE
UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.
Surf naar http://service.citroen.com: 1 | Selecteer uw taal.
2 | Klik op de link in het veld "Toegang voor particulieren" om de Boorddocumentatie te raadplegen. Er wordt een nieuw venster geopend waarin u toegang hebt tot alle instructieboekjes.
3 | Selecteer het model en de carrosserie-uitvoering van uw auto en vervolgens de uitgiftedatum van het boekje.
4 | Klik ten slotte op de gewenste rubriek.
Wij maken u attent op het volgende: Elk geleverd model kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de vermelde uitrustingen in dit boekje zijn voorzien. Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Citroën beschikt wereldwijd over, een uitgebreid gamma modellen, Modellen die worden gekenmerkt door, een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering, van het begrip mobiliteit. Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto. Achter het stuur van uw nieuwe auto, geniet u optimaal, als u elke uitrusting, elke schakelaar en elke instelling kent.
Goede reis.
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
Symbolen veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu
6
IN EEN OOGOPSLAG
274 ZOEKEN OP AFBEELDING
verwijzing naar aangegeven pagina
280 TREFWOORDEN
001 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN 24 26 36 40 42
Instrumentenen Verklikkerlampjes Meters Regelknoppen Boordcomputer
002 MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
003 COMFORT
004 TOEGANG TOT DE AUTO
005 ZICHT
48 51 55
60 62 63 67 70
82
98 103 103 104 108 109 109
Monochroom display A Monochroom display C Kleurendisplay 16x9 (MyWay)
71 73 76 77 78
Ventilatie Verwarming Handbediende airconditioning Automatische airconditioning Ontwaseming - Ontdooiing achterruit Parfumeur Voorstoelen Achterbank Stuurwielverstelling Spiegels
88 90 93 94
Sleutel met afstandsbediening Ruitbediening Portieren Achterklep Brandstoftank
Lichtschakelaar LED-dagrijverlichting Koplampen verstellen Ruitenwisserschakelaar Plafonnier Sfeerverlichting Verlichting bagageruimte
006 VOORZIENINGEN
007 VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
008 VEILIGHEID
009 RIJDEN
112 Voorzieningen interieur 116 Voorzieningen bagageruimte
120 Kinderzitjes 125 ISOFIX-kinderzitjes
130 130 131 131
146 Parkeerrem 147 Handgeschakelde versnellingsbak 148 Opschakelindicator 149 Automatische versnellingsbak 153 Stop&Start 156 Snelheidsbegrenzer 158 Snelheidsregelaar 160 Parkeerhulp achter
132 133 135 138
Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon Urgence-oproep of Assistance-oproep Hulpsystemen bij het remmen Stabiliteitscontrolesystemen Veiligheidsgordels Airbags
010 ONDERHOUD
011 PRAKTISCHE INFORMATIE
012 TECHNISCHE GEGEVENS
013 AUDIO EN DATACOMMUNICATIE
165 166 167 168 169 172
176 181 188 195 202 205 206 207 208 210
214 215 216 217 218 219
223 Urgence-oproep of Assistance-oproep 225 MyWay 255 Autoradio
Motorkap Brandstoftank leeg (Diesel) Benzinemotoren Dieselmotoren Niveaus controleren Controles
Bandenreparatieset Wiel verwisselen Een lamp vervangen Zekeringen vervangen Accu Eco-modus Wisserbladen vervangen Slepen van uw auto Trekken van een aanhanger Accessoires
Benzinemotoren Gewichten (benzine) Dieselmotoren Gewichten (diesel) Afmetingen Identificatie
In één oogopslag In één oogopslag
In dit hoofdstuk worden - bij wijze van handige eerste kennismaking - de belangrijkste voorzieningen in deze auto gepresenteerd.
Buitenzijde Stop & Start Dit systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gestart (STARTstand) als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Stickerset voor persoonlijke styling
Parkeerhulp achter
Deze bestickering maakt deel uit van een divers gamma aan leverbare stickersets voor de buitenkant waarmee u uw auto kunt verfraaien en/of een persoonlijk tintje kunt geven.
Deze functie waarschuwt u tijdens het achteruitrijden voor obstakels achter de auto. 160
19
153
Follow-me-homeverlichting Na het afzetten van het blijven de koplampen nog enkele seconden branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. 101
Bandenreparatieset voor banden Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren. 176
9 Eerste kennismaking
Openen Sleutel met afstandsbediening
Brandstoftank
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel. B. Ontgrendelen van de auto.
1. 2.
82 Overige beschikbare functies... C. Vergrendelen van de auto. Lokaliseren van de auto.
Motorkap
Openen van de brandstoftankklep. Openen en bevestigen van de brandstoftankdop.
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine), ongeveer 48 liter (diesel). 94 A. Hendel motorkapontgrendeling interieur. B. Veiligheidshaak. C. Motorkapsteun. 165
Interieur Opschakelindicator Dit systeem is aanwezig in combinatie met een handgeschakelde versnellingsbak en adviseert u op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Parfumeur De in het ventilatiesysteem opgenomen parfumeur zorgt voor de verspreiding van een aangename geur (naar keuze) in het gehele interieur. 71
Automatische airconditioning Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld. 67
148
Audio- en communicatiesystemen Sfeerverlichting Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. De verlichting bestaat uit verscheidene lampen die in de voetenruimte en in het onderste opbergvak van het dashboard zijn aangebracht. 109
Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: Autoradio met MP3afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth-handsfree kit, MyWay met 16 x 9 kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifiaudiosysteem. MyWay 225 Autoradio 255
11 Eerste kennismaking
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
14. 15. 16.
Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. Koplampverstelling. Hendel stuurwielverstelling. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. Instrumentenpaneel. Airbag bestuurder. Claxon. Versnellingspook. 12V-aansluiting. USB-/Jack-aansluitingen. Schakelaar stoelverwarming. Hendel motorkapontgrendeling. Schakelaars buitenspiegels. Schakelaars ruitbediening. Zekeringkast. Schakelaar Stop & Start. Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR). Zijruitontwaseming. Luidspreker (tweeter). Voorruitontwaseming.
Cockpit 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
-/stuurslot. Stuurkolomschakelaar autoradio. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. Parfumeur. Schakelaar centrale vergrendeling. Multifunctioneel display. Schakelaar alarmknipperlichten. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. Zonnesensor. Middelste luidspreker hifi-audiosysteem. Airbag agier. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster. Dashboardkastje / Uitschakeling agiersairbag. Handrem. Middenarmsteun met opbergvakken. Bovenste en onderste opbergvakken. MyWayof Autoradio. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning.
13 Eerste kennismaking
Juiste zitpositie Voorstoelen
1.
Verstelling in lengterichting.
2.
Hoogteverstelling.
3.
Rugleuningverstelling.
73
Juiste zitpositie Extra verstelmogelijkheden
Stuurwiel verstellen
4.
Hoogteverstelling van de hoofdsteun.
1.
74
2. 3.
Overige beschikbare functies... Toegang tot de achterzitplaatsen. Stoelverwarming.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel. Verstellen in hoogte en diepte. Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel. Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
77
15 Eerste kennismaking
Comfort Buitenspiegels
Binnenspiegel
Verstellen
Uitvoering met handbediende dag-/nachtstandinstelling
A. Selecteren van de buitenspiegel. B. Verstellen van de buitenspiegel. C. In de neutraalstand zetten van de selectieschakelaar van de buitenspiegel
1. 2.
79
78
Overige beschikbare functies... Inklappen/uitklappen.
Selecteren van de dagstand van de spiegel. Verstellen van de binnenspiegel.
Uitvoering met automatische dag-/nachtinstelling 1. 2.
Automatisch instellen van de dag- of nachtstand. Verstellen van de binnenspiegel. 79
Autogordels vóór
A. Omdoen. B. Vastmaken. C. Controle van de vergrendeling door aan de riem te trekken. 135
Zicht Verlichting
Ruitenwissers
Ring A
Schakelaar A: ruitenwissers vóór
Inschakelen van de stand "AUTO"
2. Hoge snelheid. 1. Normale snelheid. Int. Interval. 0. Uit. AUTO È Automatische ruitenwissers of één keer wissen. Ruitensproeiers: trek de schakelaar naar u toe.
) Beweeg de schakelaar omlaag en laat deze los.
Uit. Automatische verlichting. Parkeerlicht. Dimlicht/grootlicht.
Ring B Mistlampen vóór en mistachterlicht.
104
Uitschakelen van de stand "AUTO" ) Beweeg de schakelaar omhoog en zet deze vervolgens in de stand "0". 106
Ring B: ruitenwisser achter Uit. Interval. Ruitensproeier.
98 105
17 Eerste kennismaking
Ventilatie Aanbevolen instellingen Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer van buitenlucht
Temperatuur
WARM
KOUD
ONTWASEMEN ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO".
Handbediende Airconditioning
Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel
Controlelampjes
Schakelaars
Wanneer u het aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de '0"-stand. A. Als het wordt aangezet, moeten de blokjes die het resterende brandstofniveau weergeven, gaan branden. B. Bij draaiende motor moet het controlelampje laag brandstofniveau uitgaan. C. Als het wordt aangezet, moet de motorolieniveaumeter enkele seconden de melding "OIL OK" weergeven. Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
1.
Het branden van een controlelampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld. A. Uitschakeling ESP/ASR.
24
Als het wordt aangezet, gaan de oranje en rode controlelampjes branden. 2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden. 26
133 B. Uitschakeling Stop & Start-systeem. 154
19 Eerste kennismaking
Veiligheid voor alle inzittenden
Personal styling
Airbag vooragier
Autogordels voor en frontairbag aan agierszijde
Fraaie bestickering
1. 2. 3.
A. Waarschuwingslampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte autogordels voor.
De stickers hebben een speciale behandeling ondergaan waardoor ze slijtage- en vandalismebestendig zijn. Ze zijn gemaakt om de buitenkant van de carrosserie een persoonlijk tintje te geven . Ze zijn ook leverbaar als accessoire; wij raden u evenwel aan ze door een CITROËN Erkend Reparateur te laten aanbrengen.
4.
Open het dashboardkastje. Steek de sleutel in de schakelaar. Selecteer de stand: "ON" (inschakelen) wanneer een agier op de voorstoel zit of een kinderzitje voor vervoer met het gezicht in de rijrichting is bevestigd, "OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje voor vervoer met de rug in de rijrichting is bevestigd. Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. 138
135 B. Controlelampje uitgeschakelde frontairbag aan agierszijde. C. Controlelampje ingeschakelde frontairbag aan agierszijde. 139
Houd, wanneer u uw auto wast, voor de waterstraal een minimale afstand van 30 centimeter van de bestickering aan.
Onder het rijden Stop & Start Motor in STOP-stand zetten
Motor in START-stand zetten Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart:
Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt in een standby-stand: -
bij een handgeschakelde versnellingsbak; bij snelheden beneden 20 km/h: zet de versnellingsbak in zijn vrij en laat de koppeling los,
Onder bepaalde omstandigheden is de STOPfunctie niet beschikbaar; het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit. 153
-
bij een handgeschakelde versnellingsbak: trap het koppelingspedaal helemaal in.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de START-functie automatisch geactiveerd; het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit. 154
Uit-/inschakelen U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken; het controlelampje in de schakelaar gaat branden. Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het weer aanzet. Zet tijdens het tanken en als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, altijd het af en neem de sleutel uit het slot. 154
21 Eerste kennismaking
Onder het rijden Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
Weergave op het instrumentenpaneel
1. 2. 3. 4.
1.
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel.
Selecteren/deactiveren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Snelheidsbegrenzing aan/uit.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor. 156
2. 3. 4.
Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Snelheidsregeling aan/uit.
Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak (tweede bij een automatische versnellingsbak). 158
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
001
Controle tijdens het rijden Om gebruik te kunnen maken van alle beschikbare rijinformatie, geeft dit hoofdstuk u uitleg over de werking van de drie verlichte dashboardinstrumenten, de exacte plaats en functie van de diverse controlelampjes en signaleringen, en de informatie afkomstig van de boordcomputer.
Instrumentenpaneel benzine - diesel met handgeschakelde of automatische versnellingsbak Het instrumentenpaneel is permanent verlicht en bevat alle instrumenten en signaleringen voor de werking van de auto.
Instrumenten
1.
2. 3.
Toerenteller. Geeft het motortoerental aan (x 1000 t/min). Snelheidsmeter. Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph). Koelvloeistoftemperatuurmeter. Geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.
4. 5.
6.
Display. Brandstofniveaumeter. Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan. Regelknop weergave display. Knop voor de weergave van afwisselend de actieradius en de dagteller. Knop voor de weergave van de informatie van de onderhoudsintervalindicator. Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator).
7.
Dimmer dashboardverlichting. Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting. Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.
25 Controle tijdens het rijden
Display A. Snelheidsbegrenzer (km/h of mph) of Snelheidsregelaar. B. Opschakelindicator. C. Informatie automatische versnellingsbak. D. Actieradius (km of mijlen) of Dagteller.
E. Onderhoudsintervalindicator (km of miles), vervolgens, kilometerteller. Deze twee functies worden achtereenvolgens na het aanzetten van het weergegeven. F. Olieniveaumeter. Na het aanzetten van het wordt gedurende enkele seconden het olieniveau weergegeven.
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het
Bijbehorende waarschuwingen
Als het wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Het verklikkerlampje voor de agiersairbag blijft na het aanzetten van het nog ongeveer een minuut branden, ook nadat de motor is gestart.
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
27 Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer knippert, met links geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer knippert, met rechts geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.
Alarmknipperlichten
knippert, met geluidssignaal.
De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten permanent.
De mistachterlichten zijn ingeschakeld.
De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien dieselmotor
permanent.
Het slot staat in de tweede stand ().
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het af. Zet het dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over de handrem.
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor afgezet (rood licht, opstoppingen enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert een paar seconden en gaat dan uit.
De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch gestart.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden - § Stop & Start" voor de bijzonderheden van het Stop&Start-systeem.
Stop & Start
29 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
agiersairbag permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "ON ". De agiersairbag is ingeschakeld. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".
Zet de schakelaar in de stand "OFF " om de agiersairbag uit te schakelen. U kunt nu een kinderzitje plaatsen met de "rug in de rijrichting". De agiersairbag wordt automatisch weer ingeschakeld als de motor de eerstvolgende keer wordt gestart (stand "ON ").
Voet op het rempedaal
permanent.
U bent vergeten het rempedaal in te trappen bij het uit de stand P zetten van de selectiehendel (uitvoeringen met automatische versnellingsbak).
Bij draaiende motor moet u, alvorens de handrem vrij te zetten, het rempedaal intrappen om de selectiehendel van de automatische versnellingsbak uit stand P te kunnen zetten.
Automatische ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display. Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
agiersairbag permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF ". De frontairbag aan agierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand "ON " om de frontairbag aan agierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting". De agiersairbag wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart (stand "ON ").
ESP/ASR
De toets links onder op het dashboard wordt ingedrukt. Het bijbehorende verklikkerlampje gaat branden. De functie ESP/ASR wordt uitgeschakeld. ESP: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antislipegeling.
Druk opnieuw op de toets om de functie ESP/ASR weer te activeren. Het verklikkerlampje dooft. Het systeem wordt automatisch opnieuw geactiveerd bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h (uitgezonderd bij de 1.6 THP 150 benzinemotor). De functie ESP/ASR wordt automatisch geactiveerd als de motor wordt gestart.
permanent.
31 Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Controlelampje STOP
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctionele display wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk.
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent, alleen of in combinatie met een ander controlelampje, een geluidssignaal en een bericht op het display.
Dit controlelampje brandt bij een ernstige storing aan het remsysteem of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat de motor onder het rijden kan afslaan. Zet het af en neem op met het CITROËN-netwerk.
tijdelijk.
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld: het motorolieniveau, het niveau van de ruitensproeiervloeistof, de batterij van de afstandsbediening, vervuiling van het roetfilter (diesel). Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk.
permanent.
Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Service
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent, in combinatie met het STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren bij het CITROËN-netwerk.
Remsysteem + permanent, in combinatie met Er is een storing in de elektronische het waarschuwingslampje remdrukregelaar (REF). ABS en het STOP-lampje. Antiblokkeersysteem permanent. (ABS)
knippert. Dynamische stabiliteitscontrole permanent. (ESP/ASR)
Stop onmiddellijk op een veilige plek. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Er is een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.
De ESP-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.
Storing in de ESP-/ASR-regeling, tenzij deze is uitgeschakeld en het lampje in de schakelaar brandt.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
33 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Zelfdiagnose motor
Laag brandstofniveau
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
Er is een storing in de emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als dit niet het geval is.
knippert.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
permanent.
Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter (Benzine) of 48 liter (Diesel). Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk.
Te hoge permanent rood. koelvloeistoftemperatuur
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het af en raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Laadstroom accu permanent.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als dit niet het geval is.
Motoroliedruk
permanent, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een of meer portieren geopend
Een portier of de achterklep is niet permanent in combinatie met een geluidssignaal, goed gesloten. bij een snelheid hoger dan 10 km/h.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
35 Controle tijdens het rijden
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de airbags Laat het systeem controleren door het of de pyrotechnische gordelspanners. CITROËN-netwerk.
Airbags
Veiligheidsgordel permanent, en knippert niet vastgemaakt vervolgens in combinatie met een in volume of losgemaakt toenemend geluidssignaal.
De bestuurder en/of de vooragier heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.
Stuurbekrachtiging permanent.
Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: zone A , is de temperatuur in orde, zone B, is de temperatuur te hoog. De waarschuwingslampjes STOP en het koelvloeistoftemperatuurlampje 1 gaan rood branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: ) wacht tot de motor is afgekoeld, ) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen, ) verwijder vervolgens de dop, ) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
37 Controle tijdens het rijden
Onderhoudsintervalindicator
De onderhoudsintervalindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het schema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsintervalindicator op basis van twee parameters: het aantal afgelegde kilometers, de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km
De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km
Als het wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
Enkele seconden na het aanzetten van het treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden.
De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan ook gaan branden als het interval van twee jaar is overschreden.
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de onderhoudsintervalindicator
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie
De onderhoudsintervalindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Voer dit als volgt uit: ) zet het af, ) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, ) zet het aan; de kilometerteller begint terug te tellen, ) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. ) Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
39 Controle tijdens het rijden
Motorolieniveaumeter
Olieniveau correct
Storing motorolieniveaumeter Als de aanduiding "OIL --" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Oliepeilstok De motorolieniveaumeter geeft aan of het motoroliepeil in orde is. Bij het aanzetten van het wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.
Te weinig olie Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: A = maxi; het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen (kans op schade aan de motor), B = mini; als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.
Kilometerteller
Dagteller
Dimmer dashboardverlichting
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het , bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet. ) Druk bij aangezet op de knop tot de dagteller op 0 staat.
U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanen aan het licht van de omgeving.
Actief Als de verlichting van de auto is ingeschakeld: ) druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren, ) laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Inactief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.
41 Controle tijdens het rijden
Black-functie
Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde displays worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten. Op het instrumentenpaneel blijft uitsluitend de wagensnelheid en de informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien ingeschakeld) verlicht. De black-functie wordt uitgeschakeld als er een waarschuwingsmelding wordt doorgegeven en bij het wijzigen van functies of instellingen.
Inschakelen ) Druk als de verlichting brandt meerdere keren op de linkerknop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen. ) Druk nogmaals op de knop om de lichtsterkte tot het minimumniveau te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen. ) Druk nogmaals op de knop om de blackfunctie in te schakelen.
Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Monochroom display A De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven: -
actieradius,
-
gemiddelde snelheid.
-
momenteel brandstofverbruik,
) Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave.
-
de teller van het Stop & Start-systeem,
-
afgelegde afstand,
-
gemiddeld brandstofverbruik,
Weergave van de informatie ) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informatie van de boordcomputer weer te geven.
Op 0 stellen ) Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten.
43 Controle tijdens het rijden
Monochroom display C -
De momentele informatie: ● actieradius, ● momenteel brandstofverbruik, ● nog af te leggen afstand of de teller van het Stop & Start-systeem.
-
Het traject "1": ● afgelegde afstand, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● gemiddelde snelheid voor het eerste traject.
Kleurendisplay 16 x 9 (MyWay)
-
Het traject "2": ● afgelegde afstand, ● gemiddeld brandstofverbruik, ● gemiddelde snelheid voor het tweede traject.
Weergave van de informatie ) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven:
) Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar het vorige scherm.
Traject op nul zetten ) Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan 2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
Enkele definities... Actieradius (km of miles) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.
Momenteel verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer ( aan).
Afgelegde afstand (km of miles) Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.
Nog af te leggen afstand (km of mijlen) Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand kan door de gebruiker worden ingevoerd. Als de afstand niet wordt ingevoerd, verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.
Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe vaak de STOP-stand op een traject wordt geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
45 Controle tijdens het rijden
002
Multifunctionele displays In dit hoofdstuk kunt u lezen hoe u via de ergonomische menu's op uw multifunctionele display instellingen kunt wijzigen of gegevens kunt aflezen.
Monochroom display A Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie weergeven: de tijd, de datum, de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), informatie van de autoradio (radio, CD, ...), de boordcomputerfuncties (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden"). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van uw Autoradio: ) op de toets "MENU" voor toegang tot het hoofdmenu, ) op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, ) op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toeing te wijzigen (datum, audio-informatie...), ) op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, ) op de toets "OK" om te bevestigen, of ) op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Hoofdmenu
) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven en op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen: - radio-CD, - configuratie van de auto, - opties, - instellingen display, - talen, - eenheden. ) Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.
49 Multifunctionele displays
Radio-CD
Configuratie van de auto
Opties
Als uw Autoradio is ingeschakeld en het menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG) en de CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de radio/CD-speler het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden: het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), de follow me home-verlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"), de parkeerhulp (zie het hoofdstuk "Rijden").
Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).
Instellingen display Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld: jaar, maand, dag, uren, minuten, tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.
) Selecteer een parameter en druk op de toets "" of "" om de waarde te wijzigen.
Talen Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Deutsch, English, Español).
Eenheden
) Druk op de toets "" of "" om de vorige of volgende parameter te selecteren. ) Druk op de toets "OK" om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd: temperatuur (°C of °F), brandstofverbruik (l/100, mpg of km/l).
Als de eenheid voor het brandstofverbruik is ingesteld op mpg, wordt de informatie over de wagensnelheid en de afstanden op het display weergegeven in mph en mijlen.
51 Multifunctionele displays
Monochroom display C Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie weergeven: de tijd, de datum, de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid), controle van te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ...), audiofuncties (radio, CD, USB-/ Jack-aansluitingen, ...), informatie van de boordcomputer (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden"). Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.: "Automatische verlichting ingeschakeld") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "ESC" te drukken.
Toetsen
Druk op het bedieningspaneel van uw Autoradio: ) op de toets "MENU" voor toegang tot het hoofdmenu, ) op de toets "" of "" om door de items op het display te scrollen, ) op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toeing te wijzigen (boordcomputer, audio, ...), ) op de toets "" of "" om de waarde van een instelling te wijzigen, ) op de toets "OK" om te bevestigen, of ) op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
Hoofdmenu
) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven: - audiofuncties, - boordcomputer, - persoonlijke instellingen - configuratie, - telefoon (handsfree kit). ) Druk op de toets "" of "" om het gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets "OK" te drukken.
Menu "Audiofuncties" Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText), de CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) of de MP3-speler (USB-/Jack-aansluitingen) worden geactiveerd of gedeactiveerd. Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
Menu "Boordcomputer" Via dit menu kunt u verschillende informatie met betrekking tot de auto raadplegen (logboek waarschuwingsmeldingen, staat van de functies, ...).
) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven. ) Druk op de pijlen en vervolgens op de toets "OK" om het menu "Boordcomputer" te selecteren.
Logboek waarschuwingsmeldingen Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.
Staat van de functies Deze functie somt de actieve en inactieve functies die in deze auto aanwezig zijn op.
De afstand tot de bestemming invoeren Hiermee kunt u een door u geschatte afstand tot de plaats van bestemming invoeren.
) Selecteer in het menu "Boordcomputer" de volgende functies:
53 Multifunctionele displays
Menu "Persoonlijke instellingen configuratie" Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting ) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het gewenste menu te selecteren. Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd: parameters van de auto, configuratie van het display, taalkeuze.
Parameters van de auto instellen Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden: het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"), de follow me home-verlichting en de tijdsduur ervan (zie hoofdstuk "Zicht"), de parkeerhulp (zie hoofdstuk "Rijden").
) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om "OK" te selecteren en bevestigen of op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken.
) Druk op de toets "" of "" en vervolgens op "OK" om het item "Follow me home" te selecteren.
) Druk op de toets "" of "" om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of 60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen.
Menu "Telefoon" Configuratie display
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd: instellen lichtsterkte-video, instellen datum en tijd, kiezen van eenheden.
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil, Türkçe*).
Wanneer het brandstofverbruik in mpg wordt weergegeven, wordt de op het display getoonde informatie met betrekking tot de snelheid en de afstand in respectievelijk mph en mijlen weergegeven.
In verband met de veiligheid mag de bestuurder de instellingen aan het multifunctionele display alleen bij stilstaande auto verrichten.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u uw handsfree kit configureren (koppelen), de verschillende telefoonindexen (gesprekkenlijst, diensten, ...) raadplegen en uw telefoongesprekken voeren (gesprek aannemen, gesprek beëindigen, duogesprek, functie ruggespraak, ...). Raadpleeg het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over de toeing "Telefoon".
55 Multifunctionele displays
Kleurendisplay 16x9 (MyWay) Weergave op het display
Bediening
Het display geeft automatisch en direct de volgende informatie weer: de tijd, de datum, de hoogte, de buitentemperatuur (bij kans op gladheid knippert de weergegeven temperatuur), controle van te openen carrosseriedelen, waarschuwingen en meldingen over de status van de functies van de auto, die tijdelijk worden weergegeven, de audio-functies, de informatie van de boordcomputer (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden"), de informatie van het navigatiesysteem.
Om met het bedieningspaneel van de MyWay een van de functies te selecteren: ) druk op de toets "RADIO", "MUSIC", "NAV", "TRAFFIC", "SETUP" of "PHONE" om toegang te krijgen tot het desbetreffende menu, ) draai aan de draaiknop om een item te selecteren, ) druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen, of ) druk op de toets "ESC" om de uitgevoerde handeling af te breken en terug te keren naar het vorige scherm.
Raadpleeg voor meer informatie over deze functies het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" of het specifieke boekje dat u bij de boorddocumentatie hebt ontvangen.
Menu "SETUP" Talen
Parameters auto
Via dit menu kunt u de taal van het display instellen: Deutsch, English, Español, Français, Italiano, Nederlands, Polski, Portugues, Türkçe*.
Via dit menu kunt u verschillende functies ten behoeve van het rijden en het comfort in- of uitschakelen: ruitenwisser gekoppeld aan de achteruitversnelling (zie hoofdstuk "Zicht"), follow-me-homeverlichting en duur (zie hoofdstuk "Zicht"), parkeerhulp (zie hoofdstuk "Rijden").
Datum en tijd ) Druk op de toets "SETUP" om naar het menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies: - "Taal", - "Datum en tijd", - "Weergave", - "Parameters auto", - "Eenheden", - "Parameters systeem".
Via dit menu kunt u de datum en de tijd, en de manier waarop deze worden weergegeven, instellen (zie hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" of het specifieke boekje dat u bij de boorddocumentatie hebt ontvangen).
Eenheden
Weergave
Parameters systeem
Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart instellen (dag/nacht of automatisch).
Via dit menu kunt u de fabrieksinstellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlopende tekst activeren.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Via dit menu kunt u de eenheden kiezen: temperatuur (°C of °F) en verbruik (km/l, l/100 of mpg).
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder de instellingen van het multifunctionele display uitsluitend wijzigen als de auto stilstaat.
57 Multifunctionele displays
003 Comfort
In dit hoofdstuk wordt de werking van het ventilatiesysteem, de airconditioning en de parfumeur beschreven, zodat u maximaal kunt genieten van het comfort dat uw auto u biedt. Ook vindt u hier voor een optimale rijpositie alle instelmogelijkheden voor de stoelen, het stuurwiel en de buitenspiegels.
Ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), toevoer via het verwarmingscircuit, toevoer via het circuit van de airconditioning. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd.
Bedieningspaneel
Luchtverdeling
Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole. Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende functies aanwezig: temperatuurregeling, luchtopbrengstregeling, regeling luchtverdeling, ontdooien en ontwasemen, handbediende of automatische airconditioning.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. Uitstroomopeningen beenruimte vooragiers. Uitstroomopeningen beenruimte achteragiers.
61 Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: ) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. ) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. ) Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. ) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk “Controles”). Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). ) Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden. ) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Verwarming/ Ventilatie Paneel met handmatige bediening
Paneel met elektrische bediening
63 Comfort
Handbediende airconditioning Paneel met handmatige bediening
Paneel met elektrische bediening
De verwarming/ventilatie en airconditioning werken als de motor draait en bij auto’s met Stop & Start ook als de STOP-functie is geactiveerd.
1. Temperatuurregeling ) Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
3. Luchtverdeling Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
2. Luchtopbrengstregeling ) Draai de knop in één van de vijf standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten. De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Beenruimte. Paneel met handmatige bediening Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
) Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie
De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.
) Schuif de bedieningsknop naar links om de lucht in het interieur te laten recirculeren.
) Schuif de bedieningsknop naar rechts om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen.
65 Comfort
5. Airconditioning aan/uit Paneel met elektrische bediening ) Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het controlelampje gaat branden. ) Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het controlelampje gaat uit.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Aan ) Druk op de toets “A/C”: het lampje van de toets gaat branden.
Het systeem stelt u in staat: de temperatuur in het interieur ‘s zomers te verlagen, in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.
De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand “0” staat.
Uit ) Druk nogmaals op de toets “A/C”: het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met verwarmings-/ ventilatiesysteem
Met handbediende airconditioning
) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. ) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand “Toevoer van buitenlucht” (knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd (elektrische bediening)). ) Zet de knop van de luchtverdeling in de stand “Voorruit”.
) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. ) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand “Toevoer van buitenlucht” (knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd (elektrische bediening)). ) Zet de knop van de luchtverdeling in de stand “Voorruit”. ) Schakel de airconditioning in door de toets “A/C” in te drukken; het desbetreffende groene controlelampje gaat branden.
Als bij auto’s met Stop & Start de ontwaseming, de airconditioning en de aanjager zijn ingeschakeld, is de STOP-stand niet beschikbaar.
67 Comfort
Automatische airconditioning
De airconditioning werkt bij draaiende motor en, bij auto’s met een Stop & Start-systeem, ook in de STOP-stand.
Automatische werking
Met het oog op uw comfort worden de instellingen van de airconditioning de volgende keer dat de auto wordt gestart, gehandhaafd. Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
1. Automatisch programma Comfort Druk op de toets “AUTO”. Het symbool “AUTO” wordt weergegeven. Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
2. Temperatuurregeling De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. Druk op de toetsen “ ” en “ ” om deze waarde te wijzigen. Instelling op ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, waarbij het raadzaam is deze niet lager dan 18 en niet hoger dan 24 in te stellen.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
3. Automatisch programma Zicht In sommige gevallen kan het automatisch programma Comfort niet toereikend blijken om de voorruit en zijruiten snel condens- en ijsvrij te maken (vocht, veel inzittenden, vorst...). Kies dan het automatisch programma Zicht. Het controlelampje in de toets 3 gaat branden. Het systeem regelt automatisch de airconditioning en de luchtopbrengst en zorgt voor een optimale luchttoevoer naar de voorruit en zijruiten. De luchtrecirculatie 5 wordt door het systeem automatisch uitgeschakeld. Druk nogmaals op de toets 3 of op “AUTO” om dit programma af te sluiten. Het controlelampje in de toets gaat uit en het symbool “AUTO” wordt weergegeven. Bij auto’s met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Handmatig instellen Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. Het symbool “AUTO” gaat uit. Bij het indrukken van de toets “AUTO” zal het systeem weer volledig automatisch functioneren. In de handbediende stand kunnen onaangename verschijnselen optreden (temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en is het comfort niet optimaal.
Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen kunnen de minimale en maximale waarden (14 en 28) worden overschreden. ) Druk op de blauwe toets 2 tot “LO” wordt weergegeven of op de rode toets 2 tot “HI” wordt weergegeven.
4. Airconditioning AAN/UIT
5. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie
Bij het indrukken van deze toets wordt de airconditioning uitgeschakeld. Door de airconditioning uit te schakelen kunnen onaangename verschijnselen optreden (vochtigheid, beslagen ruiten). Druk de toets nogmaals in om de automatische werking van de airconditioning te hervatten. Het symbool “A/C” wordt weergegeven.
Bij het indrukken van deze toets wordt de lucht in het interieur gerecirculeerd. Het symbool 5 van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en rook af te sluiten. Druk op de toets “AUTO” om de automatische toevoer van buitenlucht te hervatten. Het symbool van de luchtrecirculatie 5 gaat uit.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is, omdat hierdoor de ruiten sneller beslaan en de kwaliteit van de interieurlucht verslechtert.
69 Comfort
6. Regeling luchtverdeling Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: -
de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien). de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters, de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte, de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, de beenruimte, de ventilatieroosters en de beenruimte, de ventilatieroosters.
7. Regeling luchtopbrengst De luchtopbrengst kan vergroot worden door op de toets met de “ventilator met gevulde schoepen” te drukken. Het symbool van de luchtopbrengst, de ventilator, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller. Druk op de toets met de “ventilator met lege schoepen” om de luchtopbrengst te verminderen.
Uitschakelen van het systeem Druk op de toets met de “ventilator met lege schoepen” van de luchtopbrengst 7 tot het symbool van de ventilator verdwenen is. Hierdoor worden alle functies van het systeem uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een zwakke luchtstroom, veroorzaakt door de verplaatsing van de auto, blijft voelbaar. Druk nogmaals op de toets met de “ventilator met gevulde schoepen” van de luchtopbrengst 7 of op “AUTO” om het systeem weer met de laatstingestelde waarden in te schakelen. Het is raadzaam om niet langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden (kans op beslagen ruiten en verminderde luchtkwaliteit).
Ontwaseming - Ontdooiing achterruit De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of airconditioning.
AAN
UIT
De ontwaseming - verwarming van de achterruit werkt uitsluitend bij draaiende motor. ) Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.
De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. ) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit.
Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.
) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.
71 Comfort
Parfumeur
De parfumeur zorgt voor een aangename geur in de auto en kan met een draaiknop naar wens worden ingesteld. Het geurelement is in verschillende geuren leverbaar.
Regelknop
Geurelement Het geurelement kan zeer eenvoudig worden vervangen. Vervang, als u de parfumeur voor het eerst gebruikt, het afdekkapje door een geurelement. U kunt het geurelement op elk moment verwisselen en buiten de auto bewaren, dankzij de houder waarmee het element kan worden afgesloten als het reeds is gebruikt. Bij het CITROËN-netwerk zijn verschillende geuren leverbaar.
De regelknop is geïntegreerd in het dashboard. Met behulp van deze knop kunt u de sterkte van de geur instellen. ) Draai de knop naar rechts om de geur in de auto te verspreiden. ) Draai de knop naar links om de parfumeur af te sluiten. Houd de middelste ventilatieroosters geopend. De geursterkte is mede afhankelijk van de instellingen van de ventilatie en de airconditioning.
Gooi het originele element niet weg: dit moet worden gebruikt om het systeem af te sluiten als de geurelementen niet worden gebruikt. Draai de knop voor een langere levensduur van het geurelement volledig naar links zodra de sterkte van de geur in het interieur voldoende is.
Voer om veiligheidsredenen handelingen met het geurelement uitsluitend uit bij stilstaande auto. Haal geurelementen niet uit elkaar. Probeer noch de parfumeur noch de geurelementen bij te vullen. Vermijd elk met de huid en met de ogen. Houd de geurelementen buiten het bereik van kinderen en huisdieren.
Geurelement verwijderen
Geurelement plaatsen
) Druk het element in en draai het een kwart omwenteling linksom. ) Verwijder het element. ) Sluit het element af met de houder.
) Verwijder de houder van het element. ) Plaats het element (met de bloem linksboven). ) Druk de knop in en draai deze een kwart omwenteling rechtsom.
73 Comfort
Voorstoelen
De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.
Handmatig verstellen
Verstelling in lengterichting ) Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.
Hoogteverstelling bestuurdersen agiersstoel ) Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Rugleuningverstelling ) Duw de handgreep naar achteren.
Aanvullende instellingen
Hoogteverstelling hoofdsteun ) Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. ) Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. ) Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. ) Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
75 Comfort
Toegang tot de achterbank
Handgreep
Bediening stoelverwarming
) Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug.
De ergonomische handgreep in de zijbekleding heeft de volgende functies: houvast voor de achteragiers aan raamzijde tijdens het rijden, houvast voor de achteragiers bij het intstappen, houvast voor de achteragiers bij het uitstappen.
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. ) Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog.
Zorg ervoor dat het terugschuiven van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt gehinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting. Let erop dat de gordel volledig is opgerold, zodat de achteragiers ongehinderd kunnen in- en uitstappen.
Achterbank
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
Terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank Bij het terugplaatsen van de rugleuning: ) Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. ) Controleer of de rode markering bij de hendel 1 niet meer zichtbaar is.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
) Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. ) Houd de veiligheidsgordel naast de rugleuning. ) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
) Trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen. ) Klap de rugleuning 2 op de zitting.
77 Comfort
Stuurwielverstelling Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: ) ontgrendel de rugleuning met de hendel 1, ) kantel de rugleuning 2 enigszins naar voren, ) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, ) druk vervolgens de pal A in. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. ) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. ) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Spiegels Buitenspiegels Inklappen ) Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet de schakelaar A naar achteren. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Verstellen
Uitklappen
) Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. ) Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. ) Zet de knop A weer in het midden.
) Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. ) Vanuit het interieur: trek bij aangezet de schakelaar A naar achteren.
Ontwaseming - ontdooiing Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf “Ontwaseming Ontdooiing achterruit”).
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het CITROËN-netwerk. Klap de elektrisch bediende spiegels nooit handmatig in of uit.
79 Comfort
Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblindingsstand).
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Automatisch dimmende binnenspiegel
Verstellen
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt, meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand ) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. ) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
Stel de spiegels om veiligheidsredenen zo af, dat de dode hoek minimaal is.
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand (antiverblindingsstand) waardoor het spiegelglas automatisch donker wordt: de bestuurder heeft hierdoor minder last van de verlichting van achteropkomend verkeer, zonneschijn, ...
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
004
Toegang tot de auto Dit hoofdstuk behandelt de werking van uw afstandsbediening, de elektrische ruitbediening, het centraal vergrendelen en ontgrendelen van de portieren en de achterklep en de toegang tot de brandstoftank.
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto Ontgrendelen met de afstandsbediening ) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
Uitklappen van de sleutel
Ontgrendelen met de sleutel
) Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.
) Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.
83 Toegang tot de auto
Afsluiten van de auto Vergrendelen met de afstandsbediening ) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.
Vergrendelen met de sleutel ) Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen. Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. Als een van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk.
Inklappen van de sleutel ) Druk op deze knop om de sleutel in te klappen.
Lokaliseren van de auto ) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.
-
Stand 1 : Stuurslot Stand 2 : Stand 3 : Motor starten
85 Toegang tot de auto
Starten van de motor
Afzetten van de motor
) Steek de sleutel in het slot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. ) Draai de sleutel van u af in de stand 3 (Starten). ) Laat zodra de motor draait de sleutel los.
) Zet de auto stil. ) Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). ) Verwijder de sleutel uit het slot.
Bevestig geen zware objecten aan de sleutel waardoor deze - als hij in het steekt - naar beneden wordt getrokken, waardoor storingen kunnen ontstaan.
Waarschuwingssignaal sleutel Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het zit, klinkt er een geluidssignaal.
Storing afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. ) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. ) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk als de storing niet is verholpen.
Batterij vervangen Synchroniseren ) Zet het af. ) Zet de sleutel in de stand 2 (). ) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. ) Zet het af en verwijder de sleutel uit het slot. De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR1620 / 3 V. Deze batterij is in het CITROËN-netwerk verkrijgbaar. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het multifunctionele display. ) Klap de sleutel uit. ) Ontgrendel het verchroomde deel door op het nokje A te drukken.
) Houd het nokje A ingedrukt en schuif het verchroomde deel 45° uit. ) Wip het huis los door een muntstuk in de opening te steken en dit vervolgens te verdraaien. ) Verwijder de lege batterij. ) Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats. ) Klik eerst het huis vast en daarna het verchroomde deel. ) Synchroniseer de afstandsbediening.
87 Toegang tot de auto
Sleutels verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het CITROËN-netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het slot zit, zelfs als het uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
Ruitbediening
U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. De ruit aan bestuurderszijde is voorzien van een klembeveiliging.
Eentraps elektrische ruitbediening aan bestuurderszijde De schakelaars van de ruitbediening kunnen na het afzetten van het nog gedurende ongeveer 45 seconden of totdat een van de portieren geopend wordt, worden bediend. Als u gedurende deze 45 seconden een portier opent terwijl de ruitbediening actief is, zal de ruit stoppen. Pas na het sluiten van het portier kunt u de ruit opnieuw bedienen. 1. 2.
Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde. Schakelaar ruitbediening agierszijde.
Elektrische ruitbediening aan agierszijde ) Druk op of trek aan de schakelaar. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.
U hebt twee mogelijkheden:
-
handmatige bediening ) Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.
-
automatische bediening ) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. ) Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.
89 Toegang tot de auto
Resetten Antiklemvoorziening De eentraps elektrische ruitbediening aan bestuurderszijde is voorzien van een antiklemvoorziening. Als de ruit wordt gesloten en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open. Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten: ) druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen, ) trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Na een storing moet de ruitbediening worden gereset: ) laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, ) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast, ) druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het . Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan agierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat geen van de inzittenden het correcte sluiten van de ruit hindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de agier op de juiste manier gebruik maakt van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Portieren Openen
Sluiten Als een portier niet goed is gesloten: -
-
Van buitenaf
Van binnenuit
) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.
) Trek aan de portiergreep van het portier om het te openen; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
bij draaiende motor gaat dit lampje branden in combinatie met een melding die enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt,
tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die gedurende enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt.
91 Toegang tot de auto
Automatische centrale vergrendeling
Handmatige centrale vergrendeling
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld. U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen.
Vergrendelen Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
Vergrendelen ) Druk op de knop A om de auto te vergrendelen. Het rode lampje van de knop gaat branden.
Als een van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van het interieur niet.
Ontgrendelen ) Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld, knippert het rode lampje en is de knop A inactief. ) Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.
De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend. Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.
Ontgrendelen ) Druk als sneller wordt gereden dan 10 km/h op de knop A om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
Noodbediening Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu. Bij een storing in de centrale vergrendeling moet u de accukabels losnemen om de auto volledig, inclusief de achterklep, te kunnen vergrendelen
Inschakelen ) Druk langer dan 2 seconden op de knop A . Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
Vergrendelen van het bestuurdersportier
Vergrendelen van het agiersportier
) Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom.
) Verwijder de zwarte dop aan de zijkant van het portier, met behulp van de sleutel. ) Steek de sleutel in de uitholling en draai de sleutel tot de aanslag. ) Verwijder de sleutel en plaats de dop.
Ontgrendelen van het bestuurdersportier
Ontgrendelen van het agiersportier
) Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
) Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
Uitschakelen ) Druk nogmaals langer dan 2 seconden op de knop A . Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.
93 Toegang tot de auto
Achterklep Openen
Sluiten
Noodbediening
) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde. Als de achterklep niet goed is gesloten: -
) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, trek aan de handgreep en trek de achterklep omhoog.
bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden,
tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen ) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, ) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (Benzine) of 48 liter (Diesel).
Waarschuwing brandstofniveau Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Op het moment dat het lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (Diesel) het hoofdstuk "Controles-Niveaus".
Tanken Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het raadzaam minimaal 5 liter brandstof te tanken.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het af en neem de sleutel uit het slot.
Veilig tanken: ) zet altijd de motor af, ) open de brandstoftankklep, ) steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom, Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
) verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, ) u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.
Na het tanken: ) breng de dop aan, ) draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, ) sluit de brandstoftankklep.
95 Toegang tot de auto
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-netwerk. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
005 Zicht
In dit hoofdstuk wordt de bediening van de verlichting en de ruitenwissers, de koplampafstelling en de verschillende interieurverlichtingsfuncties beschreven, zoals de sfeerverlichting en in het bijzonder de LED-dagrijverlichting waarmee uw auto zich onderscheidt van alle andere.
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Instellingen
De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te en aan de omgeving: parkeerlicht: om gezien te worden, dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder medeweggebruikers.
Het verlichtingssysteem heeft verschillende extra automatische functies, afhankelijk van de uitvoering van uw auto: follow-me-homeverlichting, automatische verlichting.
Aanvullende verlichting Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke zichtomstandigheden: één mistachterlicht om van afstand gezien te worden, mistlampen vóór voor nóg beter zicht, LED-dagrijverlichting om overdag gezien te worden.
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
99 Zicht
Handbediende functies
Controlelampjes
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B.
Een controlelampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. Het instrumentenpaneel is permanent verlicht; er is dus geen verband tussen de verlichting van het instrumentenpaneel en het inschakelen van de verlichting.
A. Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht.
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Uitvoering met automatische inschakeling
Dimlicht of grootlicht.
B. Verlichtingshendel: trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.
C. Ring voor de selectie van de mistverlichting. De mistverlichting werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht. Mistlampen vóór en mistachterlicht
Uitvoering met mistlampen vóór en mistachterlicht
Verdraai ring C: ) één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, ) twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, ) één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, ) twee standen naar achteren om de mistlampen voor uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het parkeerlicht branden. ) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. Het parkeerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
Vergeten verlichting Als u het afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd. Als u handmatig de follow me home-verlichting inschakelt terwijl het is afgezet en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.
101 Zicht
Handbediende follow me home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen
Uitschakelen
) Geef bij afgezet een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. ) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Automatische verlichting Inschakelen
Storing
) Draai de ring A in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het multifunctionele display, in combinatie met een geluidssignaal.
Uitschakelen ) Draai de ring A in een andere stand dan de stand "AUTO". Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display.
Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.
Koppeling met de automatische follow me home-verlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden) via het configuratiemenu van de auto op het multifunctionele display (uitgezonderd monochroom display A waarbij de duur onveranderlijk is: 60 s), automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend.
103 Zicht
LED-dagrijverlichting
Dagrijverlichting met specifieke lampen die de auto een herkenbare uitstraling geven. Deze verlichting bestaat uit twee sets van zes LED's die zich in de verticale openingen onder iedere koplamp bevinden.
Koplampen verstellen
Programmeren Voor landen waar het voeren van verlichting overdag niet wettelijk verplicht is, kunt u de functie in- of uitschakelen via het configuratiemenu op het multifunctionele display.
Als de motor wordt gestart, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat. Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.
In landen waar het wél verplicht is overdag verlichting te voeren: is de functie standaard ingeschakeld en kan deze niet worden uitgeschakeld, branden overdag ook de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting, wordt de dagrijverlichting uitgeschakeld zodra het dimlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld. Bij auto's zonder LED-dagrijverlichting gaat het dimlicht automatisch branden bij het starten van de motor.
Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. Alleen bestuurder of bestuurder + vooragier. -. Tussenstand. 1. 5 personen. -. 5 personnes + bagage in de koffer. 2. Alleen bestuurder + maximaal toegestane belading van de koffer. Deze stand voldoet om verblinding van tegenliggers te voorkomen. Bij gebruik van een hogere stand wordt de reikwijdte van de koplamplichtbundel beperkt. Stand "0": basisinstelling.
Ruitenwisserschakelaar Handmatige functies Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen. De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.
De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B.
Ruitenwissers vóór A. Selecteer de wissnelheid met de hendel:
hoge snelheid (hevige neerslag),
Instellen
Uitvoering met intervalstand
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: automatische werking van de ruitenwissers vóór, automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), uit, één keer wissen (duw de hendel omlaag), of automatisch en één keer wissen (zie volgende bladzijde).
Uitvoering met automatische ruitenwissers
105 Zicht
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: uit, interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd).
Ruitenwisser achter Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Achteruitversnelling
Ruitensproeiers voor
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt automatisch ook de ruitenwisser achter in werking.
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld.
Programmeren Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display. Deze functie is standaard geactiveerd.
Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Uitschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar de stand "AUTO" te bewegen.
Beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen.
Dit wordt bevestigd door het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display.
Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display; het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft.
Als het meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te bewegen.
107 Zicht
Verticale stand van de ruitenwissers voor
Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het is afgezet wordt bediend, gaan de ruitenwissers in de verticale stand staan. Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen zonder dat daardoor de motorkap wordt beschadigd. Zet het aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.
Voor een langdurige doeltreffende werking van de flat-blade ruitenwissers raden wij u aan: voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit te houden, de ruitenwissers te vervangen zodra ze sporen van slijtage gaan vertonen.
Plafonnier Plafonnier In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: -
A. Plafonnier B. Kaartleeslampjes
als de auto wordt ontgrendeld, als de sleutel uit het wordt verwijderd, als een portier wordt geopend, als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: als de auto wordt vergrendeld, als het wordt aangezet, 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden, afhankelijk van de situatie: bij afgezet : ongeveer 10 minuten, in de eco-modus: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes ) Druk bij aangezet op de desbetreffende schakelaar.
109 Zicht
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen
Uitschakelen
Als het buiten donker is, gaan de beenruimteverlichting en de verlichting van de opbergruimte in het midden van het dashboard automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld met de regelknop van de dashboardverlichting. ) Druk als de parkeerlichten zijn ingeschakeld meerdere keren op de linker knop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen. ) Druk nogmaals op de knop om de lichtsterkte tot een minimum te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen.
Verlichting bagageruimte
De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten. De verlichting van de bagageruimte kan verschillende perioden blijven branden: bij afgezet : ongeveer 10 minuten, in de eco-modus: ongeveer 30 seconden, bij draaiende motor: onbeperkt.
006
Voorzieningen In dit hoofdstuk vindt u alle interieurvoorzieningen, het dashboardkastje en de middenarmsteun met opbergruimte, de Jack- of USB-aansluiting voor uw draagbare apparatuur, matten om de bekleding te beschermen, en alle voorzieningen van de bagageruimte.
Voorzieningen interieur 1.
2.
3. 4. 5. 6.
7.
8.
Zonneklep (zie devolgende bladzijde voor meer informatie) Dashboardkastje met verlichting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Portiervak Bovenste opbergvak Onderste opbergvak met antislipmat USB-/Jack-aansluitingen (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) 12V-aansluiting (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) Middenarmsteun met opbergruimte (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) of Bekerhouder / Flessenhouder
113 Voorzieningen
Zonneklep
Dashboardkastje met verlichting
Middenarmsteun
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een makeupspiegel met verlichting. ) Open als het aan is het afdekkapje. De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden. De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes.
In het dashboardkastje kan een fles mineraalwater worden opgeborgen. In het deksel is een speciale ruimte gecreëerd voor de boorddocumentatie van de auto. ) Trek de handgreep omhoog om het te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend. In het dashboardkastje bevindt zich de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan agierszijde A . In het dashboardkastje zit een ventilatieopening B, waar dezelfde lucht uitstroomt als de lucht die uit de ventilatieroosters in het interieur stroomt.
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en vooragier.
Opbergvakken ) Toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen. ) Toegang tot het open opbergvak onder de armsteun: klap de armsteun in zijn geheel naar achteren. In deze opbergvakken kunt u draagbare apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen die op de USB-/Jack-aansluiting kan worden aangesloten of via de 12V-aansluiting van de middenconsole kan worden opgeladen.
JACK-aansluiting
USB-box
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting, bevindt zich in de AUX-unit in de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ®, om vervolgens muziekbestanden via de geluidsinstallatie van de auto te kunnen beluisteren.
Deze aansluitmodule bevindt zich in de "AUX"unit op de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod® van de 5e generatie of hoger of een USB-stick. Dankzij de USB-BOX kunt u de audiobestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio. U kunt deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het multifunctionele display.
De muziekbestanden worden beheerd via het draagbare apparaat.
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het gedeelte Autoradio of MyWay van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
Tijdens het gebruik van draagbare apparatuur wordt deze automatisch opgeladen. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting het gedeelte Autoradio van het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie".
12 V-aansluiting
) Verwijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u een 12 V-accessoire wilt aansluiten (max. 120 W).
115 Voorzieningen
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: ) zet de stoel in de achterste stand, ) maak de bevestigingen los, ) verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: ) leg de mat goed op zijn plaats, ) druk de bevestigingen vast, ) controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto en; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Voorzieningen bagageruimte 1.
2. 3. 4. 5.
Hoedenplank (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) Bagageriem Ruimte voor hifi-versterker Sjorogen Opbergbak (uitvoering met noodreparatieset voor banden) (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) of Gereedschapsdoos (uitvoering met reservewiel) (zie hoofdstuk "Praktische adviezen § Wiel verwisselen")
117 Voorzieningen
Hoedenplank
Opbergbak
Verwijderen van de hoedenplank: ) maak de twee koorden los, ) til de hoedenplank iets op en maak deze aan beide kanten los.
) Til de vloerbekleding van de bagageruimte aan de lus op voor toegang tot de opbergbak. Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin o.a. een noodreparatieset voor banden, een lampenset, een EHBO-tas en twee gevarendriehoeken kunnen worden opgeborgen.
) Leg de vloerbekleding van de bagageruimte weer op zijn plaats door deze enigszins om te vouwen.
007
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen In dit hoofdstuk vindt u informatie over de mogelijkheden en voorzorgsmaatregelen bij het plaatsen van verschillende soorten kinderzitjes in uw auto, over ISOFIX-bevestigingen en goedgekeurde ISOFIX-kinderzitjes, voor een optimale bescherming.
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.
CITROËN beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.
121 Veilig vervoeren van kinderen
Kinderzitje op de agiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de agiersstoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan agierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de agiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan agierszijde niet worden uitgeschakeld.
Middelste stand
Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L2 "KIDDY Life" Omwille van de veiligheid van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3 "RECARO Start"
L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
Airbag aan agierszijde OFF L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de autogordel.
123 Veilig vervoeren van kinderen
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Minder dan 13 kg (Categorie 0 (b) en 0+) Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (Categorie 1) Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg (Categorie 2) Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg (Categorie 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar
U U(R)
U U(R)
U U(R)
U U(R)
Buitenste zitplaatsen achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
U
U
U
U
Plaats
agiersstoel vóór (c) -
vast met hoogteverstelling
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel. (b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de agiersplaats voorin worden vervoerd. (c) Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel voor het vervoeren met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". U(R) : idem U, waarbij de stoel in de hoogste stand staat en zo ver mogelijk naar achteren.
Adviezen voor kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, wordt vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Controleer bij het plaatsen van een kinderzitje dat gebruik maakt van de veiligheidsgordel of deze goed tegen het kinderzitje aangetrokken is en of het zitje stevig vastzit op de stoel van uw auto. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de agiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan agierszijde* uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een zitverhoging Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITROËN beveelt aan een zitverhoging met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen: geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen in de auto achter. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen. * Volgens land van bestemming.
125 Veilig vervoeren van kinderen
ISOFIX-bevestigingen
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIXnormen . De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: twee bevestigingsringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket,
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de rechter achterstoel kunt plaatsen moet u eerst de centrale veiligheidsgordel naar het midden van de auto duwen, op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bevestigingsring B en trek de riem aan. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
-
één bevestigingsring B achter de stoel, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.
ISOFIX-kinderzitje aanbevolen door CITROËN en gehomologeerd voor uw auto Het RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
127 Veilig vervoeren van kinderen
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-universeel geschikt voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter
Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar
Babyligstoeltje*
"rug in de rijrichting"
F
G
X
C
X
D
E
IL-SU
Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
"rug in de rijrichting" C
D
X
IL-SU
"gezicht in de rijrichting" A
B
B1
IUF IL-SU
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een Universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje voor het vervoer met het "gezicht in de rijrichting" en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een Semi- Universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: voor vervoer met de "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun, voor vervoer met het "gezicht in de rijrichting" voorzien van een steun. Raadpleeg de paragraaf "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep. *Op de vooragiersstoel kan een babyligstoeltje of reisbedje worden bevestigd.
008 Veiligheid
Dit hoofdstuk gaat over de richtingaanwijzers, de alarmknipperlichten en de claxon, die dienen om andere weggebruikers te waarschuwen, de Urgence- en Assistance-oproepen bij ongelukken en pech, de verschillende remhulp- en stabiliteitscontrolesystemen voor een perfecte controle over uw auto, en over de veiligheidsgordels en airbags die het risico op letsel bij een aanrijding beperken.
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten Functie "snelweg" ) Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.
Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven. ) Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot voorbij de weerstand. ) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog, tot voorbij de weerstand.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval. ) Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het is afgezet.
131 Veiligheid
Claxon Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
Urgence-oproep of Assistance-oproep SOS
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. ) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende CITROËN-helpdesk. Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar. ) Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is, in de volgende gevallen: onmiddellijk gevaar, inhalen van fietsers of voetgangers, naderen van een onoverzichtelijke bocht.
Hulpsystemen bij het remmen Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen: het antiblokkeersysteem (ABS), de elektronische remdrukregelaar (EBD), Brake Assist System (BAS).
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
Inschakelen Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren. Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop op een veilige plaats. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.
133 Veiligheid
Stabiliteitscontrolesystemen Brake Assist System (BAS) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.
Antislipregeling (ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel. Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.
Inschakelen De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting. In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen. Laat de systemen controleren door het CITROËN-netwerk.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen:
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. ) Druk op de knop "ESP OFF", die zich links onder het stuur bevindt.
Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h (behalve bij een 1,6 I THP 150 benzinemotor). ) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen.
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het verklikkerlampje van de knop branden, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld.
De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de constructeur ten aanzien van de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische componenten alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het CITROËN-netwerk. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk.
135 Veiligheid
Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en agier in het geval van een frontale aanrijding. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Omdoen ) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken ) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt Als het wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder en/of vooragier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt. Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het waarschuwingslampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de bestuurder en/of vooragier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat en spanbegrenzer.
Omdoen
Losmaken
) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. ) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
) Druk op de rode knop van de gordelsluiting. ) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
137 Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle agiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk, dat tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËN-netwerk, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk.
Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste agier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste agier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste agier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming.
Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. De airbags werken alleen als het aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.
139 Veiligheid
Frontairbags
De frontairbags beschermen de bestuurder en vooragier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de agiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.
Activering Bij een zware frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór, waarbij de krachten horizontaal in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde op de auto inwerken, gaan de airbags tegelijk af, behalve als de frontairbag aan agierszijde is uitgeschakeld. De frontairbag wordt opgeblazen tussen het dashboard en het bovenlichaam van de inzittende voorin, om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de frontairbag aan agierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
Alleen de frontairbag aan agierszijde kan worden uitgeschakeld: ) zet het af, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan agierszijde 1, ) draai deze in de stand "OFF", ) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar 1 weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw agier te garanderen.
Dit controlelampje brandt op het instrumentenpaneel, bij aangezet en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Als het is aangezet en de airbag aan agierszijde opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel gedurende ongeveer 1 minuut branden.
Storing Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Als dit waarschuwingslampje knippert, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk. De kans bestaat dat de frontairbag aan agierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd. Plaats geen kinderzitje op de voorstoel als minimaal één van beide waarschuwingslampjes van de airbags permanent blijft branden. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
141 Veiligheid
Zijairbags
Activering De zijairbags beschermen de bestuurder en de vooragier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.
De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.
Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij.
Window-airbags De window-airbags beschermen de bestuurder en agiers (uitgezonderd de middelste agier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
Storing
De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.
143 Veiligheid
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen; alleen het CITROËNnetwerk heeft hiervoor gekwalificeerd personeel. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Window-airbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De vooragier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.
Zij-airbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van de zij-airbags niet. Raadpleeg het CITROËN-netwerk. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding..): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
009 Rijden
Dit hoofdstuk behandelt de handrem, de handgeschakelde of automatische versnellingsbak, de opschakelindicator en het Stop&Startsysteem voor een lager brandstofverbruik; de snelheidsbegrenzer voor het niet overschrijden van een vooraf ingestelde snelheid; de snelheidsregelaar voor het rijden met een vooraf ingestelde snelheid; en de parkeerhulp voor het detecteren van obstakels achter de auto.
Parkeerrem
Aantrekken
Vrijzetten
) Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
) Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een versnelling in.
147 Rijden
Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de achteruitversnelling
) Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, trap het koppelingspedaal in.
Opschakelindicator*
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen (auto's met handgeschakelde versnellingsbak). Voorbeeld: De informatie wordt in de vorm van een pijl op het display van het instrumentenpaneel Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u weergegeven, in combinatie met het nummer rustig rijdt. van de aanbevolen versnelling. Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen U rijdt in de derde versnelling. zonder de tussenliggende versnellingen in te
Werking
hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
-
U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
-
Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.
In rijsituaties waarin veel van de motor wordt gevraagd (diep intrappen van het gaspedaal, bijvoorbeeld tijdens een inhaalmanoeuvre...) zal het systeem geen schakeladvies geven. Het systeem zal u nooit adviseren om: de eerste versnelling in te schakelen, de achteruitversnelling in te schakelen, terug te schakelen.
149 Rijden
Automatische versnellingsbak Bij de automatische versnellingsbak met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft dus vier gebruiksmogelijkheden: automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de versnellingsbak, programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Schakelpatroon
1. 2. 3.
Selectiehendel. Toets "S" (sport). Toets "7 " (sneeuw).
Selectiehendel
P. Parkeerstand. Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. Starten van de motor. D. Automatische werking. M. + / - Zelf schakelen tussen de vier versnellingen. ) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen. of ) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport 7. Programma Sneeuw 1, 2, 3, 4. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Intrappen van het rempedaal ) Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).
Wegrijden ) Trek de handrem aan. ) Selecteer de stand P of N. ) Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display. ) Trap bij draaiende motor het rempedaal in. ) Zet de handrem los. ) Selecteer de stand R, D of M. ) Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
151 Rijden
Automatisch schakelprogramma
Programma's Sport en Sneeuw
Terugkeren naar het automatische programma
) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier versnellingen. De versnellingsbak werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.
) Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma Sport "S" ) Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "7" ) Druk op de toets "7" als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7.
Storing
Handmatig schakelen ) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de vier versnellingen. ) Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. ) Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de versnellingsbak automatisch de stand M1. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een melding op het multifunctionele display. ) Zet de selectiehendel in de stand P; de melding verdwijnt.
Als bij aangezet dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt de versnellingsbak niet. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk. De automatische versnellingsbak kan beschadigd raken: als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt, als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet. Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de handrem aantrekken.
153 Rijden
Stop&Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking Bijzonderheden: STOP-functie niet beschikbaar
Motor in STOP-stand zetten Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt in een standby-stand: -
bij een handgeschakelde versnellingsbak: bij snelheden beneden 20 km/h, zet de versnellingsbak in zijn vrij en laat de koppeling los,
Met een teller wordt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.
Het systeem werkt de eerste seconden na het inschakelen van de achteruit niet. Als de motor door het systeem wordt afgezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging enz. normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop&Start-systeem is afgezet, zet in dat geval altijd het af en neem de sleutel uit het slot.
De STOP-functie is niet beschikbaar als: het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder los is, de auto sinds de laatste start met de sleutel niet harder dan 10 km/h heeft gereden, de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, de voorruitontwaseming is ingeschakeld, bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.).
Het controlelampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. Dat het systeem in dergelijke gevallen niet werkt is volkomen normaal.
Uitschakelen Motor in START-stand zetten Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart: -
bij een handgeschakelde versnellingsbak: trap het koppelingspedaal helemaal in,
Bijzonderheden: automatisch starten De START-stand wordt automatisch ingeschakeld als: het bestuurderportier geopend is, de veiligheidsgordel van de bestuurder los is, de snelheid van de auto hoger is dan 25 km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak, bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.). Het controlelampje "ECO" knippert enkele seconden en gaat dan uit. Dat onder deze omstandigheden de motor wordt gestart, is volkomen normaal. Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, verschijnt er een bericht met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een bericht op het display. Als u het systeem met de motor in de STOP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct weer gestart.
155 Rijden
Inschakelen
Storingen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er verschijnt een bericht op het display.
Onderhoud Schakel omwille van de veiligheid het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het opnieuw aanzet. Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat dit controleren door het CITROËN netwerk. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Zet in dat geval het af en start de auto dan met behulp van de sleutel.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop&Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitsluitend door een officiële CITROËN-dealer uitvoeren.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het opgeslagen in het geheugen. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het display
De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A . 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
157 Rijden
Programmeren ) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. ) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 90 km/h). U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. ) Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). ) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer )
Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, leg nooit meerdere matten op elkaar.
Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en: de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een automatische transmissie, de stand D moet zijn geselecteerd bij een automatische transmissie. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, om veiligheidsoverwegingen, door activering van het ESP. Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Na het afzetten van het worden alle ingestelde snelheden gewist. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het display
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A . 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid 3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid 4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar
De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar AAN/UIT 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
159 Rijden
Programmeren
Storing ) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). ) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: +/- 1 km = kort indrukken, +/- 5 km = lang indrukken, +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. ) Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). ) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar ) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Parkeerhulp achter Inschakelen
Dit systeem bestaat uit vier parkeerhulpsensoren die zijn aangebracht in de achterbumper. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt.
Het systeem waarschuwt echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Het systeem wordt geactiveerd zodra u de achteruitversnelling inschakelt. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal. De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door: geluidssignalen die elkaar sneller opvolgen naarmate de de auto dichter bij het obstakel komt, een grafische weergave op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen. De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.
Als de achterzijde van de auto minder dan 30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar" op het multifunctionele display. Het systeem wordt gedeactiveerd als de versnellingsbak in een andere stand wordt geschakeld.
161 Rijden
Instellen
Storing
U kunt het systeem via het configuratiemenu van het multifunctionele display in- of uitschakelen. Bij het afzetten van het wordt de status van het systeem opgeslagen. Raadpleeg, voor meer informatie over de toegang tot het menu van de parkeerhulp, in het hoofdstuk "Multifunctionele displays" het gedeelte over configuratie / parameters instellen van de auto dat overeenkomt met het display in uw auto.
Als er een storing is opgetreden, zal bij het achteruitrijden dit verklikkerlampje gaan branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (auto uitgerust met een door CITROËN goedgekeurde trekhaak of fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw.
010 Controles
In dit hoofdstuk is aangegeven hoe u de motorkap moet openen en waar u de verschillende onderdelen kunt vinden voor het controleren van vloeistofniveaus en de belangrijkste slijtagegevoelige onderdelen. Daarnaast is hier ook aangegeven hoe u bij dieselmotoren de brandstof op moet pompen als de auto door een lege tank is stilgevallen.
40 jaar ie De kracht van de samenwerking tussen TOTAL en CITROËN komt vooral tot uiting in de autosport. Beide merken hebben, van de Rally van Marokko in 1969 tot en met de fantastische dubbele titel van wereldkampioen die in 2009 is behaald door het duo Sébastien Loeb-Daniel Elena en het CITROËN TOTAL TEAM, een indrukwekkende erelijst van legendarische overwinningen opgebouwd. Tijdens het behalen van deze overwinningen zijn de smeermiddelen van TOTAL getest onder extreme omstandigheden en daarom staan zij garant voor de topprestaties van elke CITROËN.
165 Onderhoud
Motorkap
De motorkap biedt toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren.
Openen Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.
) Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.
) Open het linker voorportier. ) Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.
) Neem de motorkapsteun C uit de houder en houd deze vast bij het met schuimrubber beklede gedeelte. ) Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden. De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten. Wees voorzichtig bij het losmaken van de veiligheidshaak en de motorkapsteun als de motor warm is.
Brandfstoftank leeg (Diesel) Sluiten ) Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. ) Bevestig de motorkapsteun in de houder. ) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. ) Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.
Als een auto met een HDi-motor is stilgevallen door een lege brandstoftank, moet het brandstofsysteem ontlucht worden. Het ontluchtingssysteem bestaat uit een handopvoerpomp en een transparante slang onder de motorkap.
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. ) Open de motorkap. ) Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp (afhankelijk van de uitvoering). ) Bedien de handopvoerpomp tot deze zwaarder gaat (de eerste keer kan zwaar gaan) en u de brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen. ) Start de motor tot deze aanslaat. ) Breng de afdekkap van de motor aan (afhankelijk van de uitvoering). ) Sluit de motorkap.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen. Bedien de opvoerpomp nogmaals en probeer de motor vervolgens opnieuw te starten.
167 Onderhoud
Benzinemotoren 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Reservoir koelvloeistof. Luchtfilter. Reservoir remvloeistof. Accu. Zekeringkast. Oliepeilstok. Motorolie (bij) vullen.
Dieselmotoren 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Reservoir ruitensproeiervloeistof. Reservoir koelvloeistof. Luchtfilter. Reservoir remvloeistof. Accu. Zekeringkast. Oliepeilstok. Motorolie (bij) vullen. Handopvoerpomp (op brandstoffilter).
169 Onderhoud
Niveaus controleren Controleer de onderstaande niveaus regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk.
Motorolieniveau Een controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid. Controleer het motorolieniveau bij aangezet via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel of met de oliepeilstok.
Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Olie verversen
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook bij afgezet werken. Bij uitvoeringen voorzien van een roetfilter kan de koelventilator bij afgezet nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.
Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan. Pas tijdens werkzaamheden onder de motorkap op, want sommige delen van de motor kunnen erg warm worden (kans op brandwonden).
171 Onderhoud
Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.
Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk.
Afgewerkte producten Vermijd langdurig huid met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk.
Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk.
Accu
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt het hoofdstuk "Praktische informatie" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen (zie paragraaf "Motoren"). Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.
Het onderhoud van het roetfilter moet worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk.
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12 V loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËNnetwerk. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval.
Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.
173 Onderhoud
Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische versnellingsbak De automatische versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.
Remblokken
Handrem
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.
Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles door worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Staat van remschijven / remtrommels Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven en/of remtrommels.
Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.
011
Praktische informatie Dit hoofdstuk behandelt de werking van de noodreparatieset voor een tijdelijke reparatie van een lekke band. Het bevat tevens de instructies voor het verwisselen van een wiel in het geval van een lekke band of het vervangen van een versleten ruitenwisserblad, een defect lampje of een doorgebrande zekering, alsmede tips voor het opladen van uw accu of het slepen van uw auto. Tenslotte vindt u hier een overzicht van de bij het netwerk beschikbare accessoires.
Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Beschrijving van de set
Toegang tot de set A. Schakelaar stand “Reparatie” of “Op spanning brengen”. B. Aan/uit schakelaar “I/O”. C. Knop voor leeg laten lopen. D. Manometer (bar of psi). E. Opbergvak met: - kabel + adapter voor 12V-aansluiting, - diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ... Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.
F. Flacon met afdichtmiddel. G. Witte slang met dop voor de reparatie. H. Zwarte slang voor het op spanning brengen. I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.
177 Praktische informatie
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek ) Zet het af. ) Zet de schakelaar A in de stand “Reparatie”. ) Controleer of de schakelaar B in de stand “O” staat.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.
) Rol de witte slang G volledig uit. ) Draai de dop van de witte slang los. ) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.
Let op: dit product is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor en laat deze draaien.
) Activeer de compressor door de schakelaar B in de stand “I” te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).
Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem op met het CITROËN-netwerk om u verder te helpen.
) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast. Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen. Houd de set binnen handbereik. ) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. ) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.
179 Praktische informatie
2. Op spanning brengen ) Zet de schakelaar A in de stand “Bandenspanning”. ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto. ) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien. ) Neem zo snel mogelijk op met het CITROËN-netwerk. Vertel de technicus direct dat u gebruik hebt gemaakt van de bandenreparatieset. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of dient te worden vervangen.
) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning (spanning verhogen: schakelaar B in stand “I”; spanning verlagen: schakelaar B in stand “O” en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde. Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem op met het CITROËN-netwerk om u verder te helpen. ) Verwijder de set en berg deze op. ) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.
Uitnemen van de flacon
) Berg de zwarte slang op. ) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los. ) Houd de compressor rechtop. ) Draai de flacon aan de onderzijde los. Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt. De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld. De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is. Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËN-netwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het CITROËN-netwerk een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: uw bandenspanning te controleren of uw banden op spanning te brengen, andere opblaasbare voorwerpen op te pompen. ) Draai de schakelaar A in de stand “Op spanning brengen”. ) Rol de zwarte slang H volledig uit. ) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire. Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. ) Start de auto en laat de motor draaien. ) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand “I”; leeg laten lopen: schakelaar B in stand “O” en druk op de knop C), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp. ) Verwijder de set en berg deze op.
181 Praktische informatie
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Toegang tot het gereedschap: ) open de achterklep, ) til de mat in de bagageruimte op door aan de lus te trekken, ) verwijder de polystyreen opbergbak, ) maak de houder met het gereedschap los en verwijder deze.
Beschikbaar gereedschap Dit gereedschap is specifiek voor uw auto. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 3. 1.
2.
Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
4.
Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten (als u auto daarmee is uitgerust) worden verwijderd.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een noodreservewiel of een bandenreparatieset aanwezig. Zie de paragraaf “Toegang tot het gereedschap” voor meer informatie.
Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Verwijderen van het reservewiel ) Draai de gele centrale bout los. ) Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. ) Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
183 Praktische informatie
Terugplaatsen van het reservewiel ) Leg het reservewiel in de reservewielbak. ) Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. ) Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.
) Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast. ) Plaats de kunststof opbergbak terug. ) Leg de mat van de bagageruimte op zijn plek door deze enigszins om te vouwen (zie hoofdstuk “Voorzieningen - § Opbergbak”).
Bij auto’s met een noodreservewiel kan het wiel met de lekke band worden opgeborgen op de plaats van het noodreservewiel. U beschikt dan echter niet meer over een vlakke bodem in uw bagageruimte.
Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Parkeer de auto op een plaats waar u het verkeer niet hindert; kies een horizontale, vlakke en niet-gladde ondergrond. Trek de handrem aan, zet het uit en schakel de eerste versnelling * in om de wielen te blokkeren. Plaats indien nodig een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.
* stand P (automatische versnellingsbak).
Procedure ) Verwijder de verchroomde sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (alleen bij lichtmetalen velgen). ) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) los. ) Draai de overige wielbouten los met alleen de wielsleutel 1.
185 Praktische informatie
) Plaats de krik 2 tegen één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel). Bij auto’s die zijn voorzien van dorpelsierlijsten staat de plaats van het steunpunt aangegeven op de sierlijst. De krik moet beslist recht onder deze markering worden geplaatst, tegen het steunpunt achter de sierlijst en niet tegen de kunststof sierlijst zelf.
) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt. ) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.
) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. ) Verwijder het wiel.
Monteren van het wiel Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het CITROËN-netwerk. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Het is niet toegestaan meer dan één noodreservewiel tegelijk te gebruiken.
Procedure ) Plaats het wiel op de naaf. ) Draai de wielbouten met de hand vast. ) Draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) met de wielsleutel 1 en de dop 4 een beetje vast. ) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1.
187 Praktische informatie
) Laat de krik zakken. ) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
) Draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) vast met de wielsleutel 1 en de dop 4. ) Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. ) Bevestig de verchroomde doppen op de wielbouten (alleen bij lichtmetalen velgen). ) Berg het gereedschap op in de houder.
Een lamp vervangen Koplampen De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: ) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, ) gebruik een spons met zeepwater, ) wanneer u met een hogedrukspuit hardnekkig vuil probeert te verwijderen, richt dan nimmer de straal op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan, om lakbeschadigingen en beschadiging van de afdichtrubbers te voorkomen.
) Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). Parkeerlichten (W5W). Grootlicht (H1-55W). Dimlicht (H7-55W). Mistlampen (PSX24W). LED-dagrijverlichting (diodes).
189 Praktische informatie
Lamp van richtingaanwijzer vervangen Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde. ) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.
Lampen dimlicht vervangen De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht.
) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
Lampen parkeerlicht vervangen
) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Neem de stekker van de lamp los. ) Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. ) Trek aan de lamphouder terwijl u aan beide kanten op de beide borglippen drukt. ) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen ) Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel. ) Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los. ) Neem de stekker van het zijknipperlicht los. ) Vervang de zijknipperlichtunit. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Een nieuwe zijknipperlichtunit is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.
191 Praktische informatie
Mistlampen vóór vervangen ) Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken. ) Neem de zwarte stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken. ) Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder). ) Vervang de unit. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
U kunt deze unit bestellen bij het CITROËN-netwerk. Voor vragen over het vervangen van deze lampen kunt u terecht bij het CITROËN-netwerk.
LED van dagrijverlichting vervangen Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s op met het CITROËN-netwerk.
Achterlichten
1. 2. 3. 4.
Remlicht/parkeerlicht (P21/5W). Parkeerlichten (P5W). Richtingaanwijzers (PY21W, amberkleurig). Mistachterlicht links (PR21W, rood) Achteruitrijlicht rechts (P21W). Rode of amberkleurige lampen, zoals de richtingaanwijzers of het mistachterlicht, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur.
Lampen vervangen ) Open de achterklep. ) Verwijder het luikje in de bekleding aan de desbetreffende zijkant. ) Draai de vlindermoer voor de bevestiging van de lampunit los. ) Neem de stekker van de lampunit los. ) Verwijder voorzichtig de lampunit door er in een rechte beweging aan te trekken.
) Maak de vier borglippen los en verwijder de lamphouder. ) Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders komt door de lampunit goed in de lengteas van de auto te houden.
193 Praktische informatie
Lampen kentekenplaatverlichting vervangen (W5W)
Lamp derde remlicht vervangen (4 lampen W5W)
Lamp derde remlicht vervangen (LED's)
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas. ) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken. ) Verwijder het lampglas. ) Trek de lamp uit de houder en vervang de lamp.
) Open de achterklep. ) Verwijder de twee afsluitdoppen A op het binnenpaneel van de achterklep. ) Druk in een rechte beweging tegen de lampunit en gebruik twee schroevendraaiers als hefboom om de unit via de buitenzijde te verwijderen. ) Neem de stekker van de lampunit en indien nodig de slang van de ruitensproeier los. ) Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling. ) Trek aan de lamp en vervang deze. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk om dit type LED-verlichting te vervangen.
Binnenverlichting
Bagageruimteverlichting (W5W) Plafondverlichting (1 / W5W)
Trek de verlichtingsunit los door van achter tegen de voet te drukken.
Maak de kap van de plafondverlichting 1 met een dunne schroevendraaier los, aan de zijde van de schakelaar, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.
Kaartleeslampjes (2 / W5W) Maak de kap van de plafondverlichting 1 los. Maak het schot van het desbetreffende kaartleeslampje 2 los, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.
Verlichting voetenruimte en opbergvak middenconsole (W5W) Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.
Verlichting dashboardkastje (W5W) Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.
195 Praktische informatie
Zekeringen vervangen Toegang tot het gereedschap
Vervangen van een zekering Montage van elektrische accessoires
Goed
De tang voor het verwijderen van zekeringen evenals de reservezekeringhouders bevinden zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard: ) trek aan de zijkant van het deksel om het los te maken, ) verwijder het deksel volledig, ) maak de tang los.
Defect
Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. ) U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is. ) Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen. ) Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte. ) Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het CITROËN-netwerk voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door CITROËN aanbevolen en geleverd worden, en die niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen ) Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".
Overzicht zekeringen Zekering
Ampère
FH36
5A
Functies Trekhaakmodule.
FH37
-
Niet gebruikt.
FH38
20 A
Hifi-versterker.
FH39
20 A
Stoelverwarming.
FH40
30 A
Trekhaakmodule.
Zekering
Ampère
F1
15 A
Functies Ruitenwisser achter.
F2
-
F3
5A
Niet gebruikt. Computer airbags en pyrotechnische gordelspanners.
F4
10 A
Airconditioning, koppelings, elektrochrome spiegel, roetfilterpomp (Diesel), diagnose-aansluiting, luchtdebietmeter (Diesel).
F5
30 A
Ruitbedieningspaneel, ruitbediening agier, motor ruitbediening voor.
F6
30 A
Motor bediening bestuurdersruit.
F7
5A
Plafonnier, verlichting dashboardkastje.
197 Praktische informatie
Zekering
Ampère
Functies
F8
20 A
Multifunctioneel display, autoradio, autoradio/ navigatiesysteem, alarmcomputer, sirene inbraakalarm.
F9
30 A
12V-aansluiting, voeding steun portable navigatiesysteem.
F10
15 A
Stuurkolomschakelaars.
F11
15 A
slot, diagnose-aansluiting, computer automatische versnellingsbak.
F12
15 A
Regen-/lichtsensor, trekhaakmodule.
F13
5A
Hoofdremlichtschakelaar, servicecentrale motor.
F14
15 A
Computer parkeerhulp, airbagcomputer, instrumentenpaneel, automatische airconditioning, USB Box, hifi-versterker.
F15
30 A
Vergrendeling.
F16
-
Niet gebruikt.
F17
40 A
SH
-
Achterruit- en buitenspiegelverwarming. Shunt tijdens opslag.
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen ) Maak het deksel los. ) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). ) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.
199 Praktische informatie
Overzicht zekeringen Zekering
Ampère
Functies
F1
20 A
Voeding motormanagementcomputer, bedieningsrelais koelventilator, multifunctioneel hoofdrelais motormanagement, brandstofpomp (Diesel).
F2
15 A
Claxon.
F3
10 A
Ruitensproeiers voor en achter.
F4
20 A
Appèlverlichting.
F5
15 A
Voorverwarming brandstof (Diesel), brandstofadditiefpomp (Diesel), luchtdebietmeter (Diesel), EGR-elektroklep (Diesel), voorverwarming blow-by en elektrokleppen (VTi).
F6
10 A
ABS-/ESP-computer, secundaire remlichtschakelaar.
F7
10 A
Elektrische stuurbekrachtiging, automatische versnellingsbak.
F8
25 A
Bediening startmotor.
F9
10 A
Schakel- en beveiligingsmodule (Diesel).
F10
30 A
Voorverwarming brandstof (Diesel), voorverwarming blow-by (Diesel), brandstofpomp (VTi), verstuivers en bobines (Benzine).
F11
40 A
Aanjager airconditioning.
Zekering
Ampère
Functies
F12
30 A
Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F13
40 A
Voeding (BSI) (+ na ).
F14
30 A
Voeding Valvetronic (VTi).
F15
10 A
Grootlicht rechts.
F16
10 A
Grootlicht links.
F17
15 A
Dimlicht links.
F18
15 A
Dimlicht rechts.
F19
15 A
Lambdasondes en elektrokleppen (VTi), elektrokleppen (Diesel), EGR-elektroklep (Diesel).
F20
10 A
Pompen, gestuurde thermostaat (VTi), elektroklep nokkenas (THP), sensor water in brandstof (Diesel).
F21
5A
Voeding bediening koelventilator, ABS / ESP, turbopomp (THP).
201 Praktische informatie
Overzicht hoofdzekeringen Zekering
Ampère
Functies
MF1*
60 A
Koelventilator.
MF2*
30 A
ABS-/ESP-pomp.
MF3*
30 A
ABS-/ESP-elektrokleppen.
MF4*
60 A
Voeding intelligente servicecentrale (BSI).
MF5*
60 A
Voeding intelligente servicecentrale (BSI).
MF6*
20 A
Extra koelventilator (THP).
MF7*
-
Zekeringkast interieur.
MF8*
-
Niet gebruikt.
* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het CITROËN-netwerk uitgevoerd te worden.
Accu
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
Deze sticker hoort bij het Stop & Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12 V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door een dealer van het CITROËN-netwerk. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu duurt het even voordat het Stop & Startsysteem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
Toegang tot de accu
Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: ) open de motorkap met de hendel in het interieur en deblokkeer vervolgens de veiligheidshaak via de buitenzijde, ) bevestig de motorkapsteun, ) verwijder door aan de handgreep te trekken de kunststof afdekkap voor toegang tot de twee accupolen, ) maak indien nodig de zekeringkast los om de accu te verwijderen.
) Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B.
203 Praktische informatie
Laden met behulp van een acculader Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.
) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B. ) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de ontladen accu A . ) Start de stroomgevende auto. ) Stel de startmotor van de auto met ontladen accu in werking en laat de motor draaien. ) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden. ) Maak de accupoolklemmen los. ) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. ) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. ) Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen.
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
Spaarfase
Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen.
Vóór het loskoppelen van de accukabels
Na het weer aansluiten van de accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het . Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt.
Zet het aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor het zelf opnieuw initialiseren van: de sleutel met afstandsbediening, het GPS navigatiesysteem.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
205 Praktische informatie
Eco-modus
De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken. Deze tijdsduur kan sterk worden beperkt als de accuspanning laag is.
Inschakelen van de eco-modus
Uitschakelen van de eco-modus
Na deze tijdsduur geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-modus is ingeschakeld. De actieve functies worden in de ruststand gezet.
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. ) Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende enige tijd draaien. De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Als u op het moment dat de eco-modus wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent via het audio-/navigatiesysteem MyWay, wordt de verbinding na 10 minuten verbroken.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).
Wisserblad vóór of achter vervangen De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap worden vervangen.
Voordat u een wisserblad demonteert ) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het om de ruitenwissers in de verticale stand te plaatsen. Dit is de aanbevolen stand om beschadiging van de ruitenwissers en de motorkap te voorkomen.
Demonteren ) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. ) Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren ) Controleer bij de ruitenwissers vóór de lengte van het wisserblad, omdat het kortste blad aan de agierszijde van de auto gemonteerd moet worden. ) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. ) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een wisserblad vóór ) Zet het aan. ) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.
207 Praktische informatie
Slepen van uw auto
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: ) open de achterklep, ) til de vloerplaat op, ) verwijder de polystyreen opbergbak, ) neem het sleepoog uit de houder.
) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van uw auto in. ) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de automatische versnellingsbak).
) Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. ) Draai het sleepoog vast tot de aanslag. ) Bevestig de sleepstang. ) Schakel de alarmknipperlichten van de te slepen auto in.
Het niet opvolgen van dit advies kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
Gebruik voor het slepen van een auto met de vier wielen op de grond altijd een sleepstang. Laat het takelen van de auto (met twee wielen op de grond) uitsluitend uitvoeren door een professioneel takelbedrijf. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Trekken van een aanhanger, een caravan...
De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of caravan en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËN-netwerk te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een ander bedrijf dan van het CITROËN-netwerk, moet bij de montage gebruik worden gemaakt van de reeds aanwezige elektrische voorzieningen aan de achterzijde van de auto volgens de voorschriften van de constructeur.
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
209 Praktische informatie
Adviezen Gewichtsverdeling
Koeling
Banden
) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toeing zijn.
Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. ) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Zijwind ) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Verlichting ) Controleer de verlichting van de aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.
Accessoires “Veiligheid”: inbraakalarm, wielbouten met slot, car tracking system, alcoholtest, verbanddoos, gevarendriehoek, reflecterend veiligheidsvest, kinderzitjes, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, brandblusser...
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid. Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.
“Transportmiddelen”: bagagebeschermbak, sjorogen, mat bagageruimte, bagagenet, daklastdragers, fietsdragers, skidragers, dakkoffers, trekhaak, bedrading trekhaak… Laat een trekhaak met bedrading alleen monteren door het CITROËN-netwerk.
“Comfort”:
“Styling”:
zonneschermen, windschermen, koelbox, asbak, parfumpatronen, kleerhanger aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, losse make-upspiegel, leeslamp, parkeerhulp vóór en achter…
met anilineleer bekleed stuurwiel, versnellingspookknoppen in kleur en van leer, aluminium voetsteun, achterspoiler, lichtmetalen velgen, wieldoppen in kleur, naafdoppen in kleur, stylingstickers exterieur, exterieurstylingset met chroomaccenten...
“Bescherming”: mattenset*, spatlappen, stoelhoezen, beschermhoes carrosserie, bumperbescherming...
*
Om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten over elkaar.
211 Praktische informatie
“Multimedia”:
“Boutique”:
handsfree kit, autoradio’s, navigatiesystemen (semi-inbouw), portable navigatiesystemen, CD met kaarten, radardetector, DVD-speler, achteruitrijcamera, USB-Box, luidsprekers, Hifimodule, 230 V stop, Wifi on Board…
ruitensproeiervloeistof, reinigings/onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur, spuitbus en lakstift voor het bijwerken van de lak...
Installeren van radiocommunicatiezenders Raadpleeg voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne in uw auto laat installeren een vertegenwoordiger van het merk CITROËN. Het CITROËN-netwerk stelt u de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders ter beschikking, volgens de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van het land van bestemming is de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een lampenset in de auto verplicht.
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houdt u rekening met deze bijzonderheid. Wij raden u aan op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
012
Technische gegevens In dit hoofdstuk vindt u de gegevens van uw auto met betrekking tot de motor en versnellingsbak, zoals het vermogen of het koppel, het leeggewicht en de maximale technisch toegestane massa, de aanhangergewichten, de afmetingen van de buitenzijde en alle merktekens voor de identificatie.
UITVOERINGEN:
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Variant van uitvoering: SA...
8FR0
BENZINEMOTOREN
VTi 95
VTi 120
THP 150
Cilinderinhoud (cm )
1 397
1 598
1 598
77 x 75
77 x 85,8
77 x 85,8
70
88
115 110*
6 000
6 000
6 000
136
160
240
4 000
4 250
1 400 - 4 000
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
3
Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min) Max.koppel: ECE-norm (Nm) Toerental bij max.koppel (t/min) Brandstof Katalysator VERSNELLINGSBAKKEN
5FS0
5FS9
5FR8 5FX8*
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Automatisch (4 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
4,25
4,25
4,25
4,25
INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
* België en Rusland.
215 Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Benzinemotoren Versnellingsbakken Variant van uitvoering: SA...
VTi 95
VTi 120
THP 150
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Automatisch
Handgeschakeld
8FR0
5FS0
5FS9
5FR8 5FX8
-
Ledig gewicht
1 075
1 075
1 089
1 165
-
Gewicht rijklaar
1 150
1 150
1 164
1 240
-
Maximum technisch toegestane massa totaal
1 552
1 554
1 587
1 597
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. helling 12%
2 452
2 454
2 487
2 497
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. helling 12%
900
900
900
900
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 150
1 150
1 150
1 150
-
Aanhanger ongeremd
570
570
570
570
-
Aanbevolen kogeldruk
46
46
46
46
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
UITVOERINGEN:
MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Variant van uitvoering: SA...
8HR0
9HP4
9HP0 9HP0/S
9HR8
DIESELMOTOREN
HDi 70 FAP
HDi 90 FAP99g
HDi 90 FAP
HDI 110 FAP
Cilinderinhoud (cm )
1 398
1 560
1 560
73,7 x 82
75 x 88,3
75 x 88,3
50
68
82
4 000
4 000
3 600
160
230
270
Toerental bij max.koppel (t/min)
2 000
1 750
1 750
Brandstof
Diesel
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Ja
Roetfilter (FAP)
Ja
Ja
Ja
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld (6 versnellingen)
3,75
3,75
3,75
3
Boring x slag (mm) Max.vermogen: ECE-norm (kW) Toerental bij max.vermogen (t/min) Max.koppel: ECE-norm (Nm)
VERSNELLINGSBAKKEN INHOUD CARTER (in liter) Motor (met vervangen filter)
.../S: auto's met Stop & Start
217 Technische gegevens
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg) Dieselmotoren Versnellingsbakken Variant van uitvoering: SA...
HDi 70 FAP
HDi 90 FAP 99g
HDi 90 FAP
HDi 110 FAP
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Handgeschakeld
8HR0
9HP4
9HP0
9HP0/S
9HR8
-
Ledig gewicht
1 070
1 080
1 080
1 085
1.090
-
Gewicht rijklaar
1 145
1 155
1 155
1 160
1.165
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1 553
1 565
1 584
1 602
1.612
-
Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%
2 253
2 065
2 484
2 502
2.512
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%
700
500
900
900
900
-
Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
950
500
1 150
1 150
1.150
-
Aanhanger ongeremd
570
500
570
570
570
-
Aanbevolen kogeldruk
46
46
46
46
46
* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h). Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Afmetingen (in mm)
219 Technische gegevens
Identificatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. Het bevat de volgende informatie: bandenspanning, auto onbeladen en beladen, velgmaat en bandenmaat, door de constructeur aanbevolen bandenmerken, bandenspanning van het reservewiel, kleurcode van de lak.
Wielen met 205/45 R17-banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen. Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor meer informatie. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun.
C. Constructeursplaatje. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de linker middenstijl.
B. Serienummer op het dashboard. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak. Deze sticker is op de linker middenstijl geplakt.
Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.
Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.
013
Audio en datacommunicatie In dit hoofdstuk vindt u informatie over de Urgence- en Assistance-oproepen en alle functies van de audio- en datacommunicatiesystemen zoals de radio met MP3-afspeelfunctie, de USB-aansluiting, de Bluetooth handsfree kit, de MyWay met 16/9-kleurenscherm, de AUX-aansluitingen en het Hifi-systeem.
223
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP URGENCE-OPROEP
SOS
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk CITROËN Urgence is gedaan*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft. Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk CITROËN Urgence die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten. In landen waar de helpdesk niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk wordt geweigerd, wordt de oproep meteen overgenomen door de hulpdiensten (112) zonder lokalisatie.
ASSISTANCE-OPROEP Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij stranden van de auto*. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is gedaan. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
WERKING VAN HET SYSTEEM
SOS Wanneer de airbagcomputer een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. *Deze dienst is afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
SOS
Bij het aanzetten van het , gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-netwerk.
225
MYWAY
RADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH TELEFOON GPS EUROPA OP SD-KAART
INHOUD De MyWay is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Na het afzetten van de motor schakelt de MyWay zichzelf tijdens de overgang naar de energiespaarstand uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Bepaalde functies die in dit boekje worden beschreven, zullen in de loop van het jaar beschikbaar zijn.
01 Basisfuncties 02 Bediening op stuur 03 Algemene werking 04 Navigatie 05 Verkeersinformatie 06 Radio 07 Mediaspelers 08 Bluetooth-telefoon 09 Configuratie 10 Boordcomputer 11 Menustructuur displays Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
226 227 228 230 237 239 240 243 245 246 247 250
01 BASISFUNCTIES BEDIENINGSPANEEL MyWay
1
11 3
4
5
6
2
13 16 7 14
1.
Motor afgezet - Kort indrukken: aan/uit - Lang indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. Draaiende motor - Kort indrukken: CD pauzeren, geluidsweergave radio onderbreken. - Lang indrukken: resetten van het systeem. 2. Volumeregeling (individueel voor iedere geluidsbron, inclusief berichten en waarschuwingen van het navigatiesysteem). 3. Toegang tot het Menu "Radio". Weergave van het zenderoverzicht. 4. Toegang tot het Menu "Muziek". Weergave van tracks. 3 - 4. Lang indrukken: toegang tot de audioinstellingen: geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, lage-/hogetonenregeling, sfeerinstellingen, loudness, automatische volumecorrectie, standaardinstellingen.
8
9
10
12
15 5.
Toegang tot het Menu "SETUP". Lang indrukken: toegang tot het GPS-bereik en de demo-modus. 6. Toegang tot het Menu "Telefoon". Weergave van het logboek gesprekken. 7. Toegang tot het Menu "MODE". Selecteren van het achtereenvolgens weergeven van: Radio, Kaart, NAV (tijdens navigatie), Telefoon (tijdens een gesprek), Boordcomputer. Lang indrukken: black-functie (DARK). 8. Toegang tot het Menu "Navigatie". Weergave van de laatst gekozen bestemmingen. 9. Toegang tot het Menu "Verkeer". Weergave van de actuele verkeersinformatie. 10. ESC: huidige bewerking afbreken. 11. CD uitwerpen.
12. Selecteren van de vorige/volgende radiozender in het overzicht. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van het vorige/volgende pagina in een lijst. 13. Selecteren van de vorige/volgende radiozender. Selecteren van de vorige/volgende titel van een CD of vorig/volgend MP3-bestand. Selecteren van het vorige/volgende item in een lijst. 14. Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een in het geheugen opgeslagen radiozender. Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige radiozender. 15. SD-kaartlezer, uitsluitend voor navigatie. 16. Selectieknop voor de weergave op het display, afhankelijk van de context van het menu. Kort indrukken: contextmenu of bevestigen. Lang indrukken: specifiek contextmenu van de weergegeven lijst.
227
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. Selecteren van het volgende item uit het adresboek.
RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst. Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD: selecteren van het volgende nummer. CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.
Volume verhogen.
-
RADIO : selecteren van de vorige voorkeuzezender. Selecteren van het vorige item uit het adresboek.
Wijzigen van de geluidsbron. Bellen vanuit het adresboek. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het adresboek.
Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de toetsen van de volumeregeling. Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee toetsen van de volumeregeling.
Volume verlagen.
RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst. Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD: selecteren van het vorige nummer. CD: ingedrukt houden: snel terugspoelen.
03 ALGEMENE WERKING Door meerdere keren achter elkaar op de toets MODE te drukken, krijgt u toegang tot de volgende menu's:
RADIO/ MULTIMEDIASPELERS KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM TELEFOON (Tijdens een telefoongesprek)
NAVIGATIE (Tijdens navigatie)
BOORDCOMPUTER
SETUP : taalkeuze*, datum en tijd*, weergave, parameters van de auto*, eenheden en systeeminstellingen "Demo-modus".
VERKEER : TMC-informatie en berichten.
* Afhankelijk van de uitvoering.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
Raadpleeg het hoofdstuk "Menustructuren displays" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's.
229
03 ALGEMENE WERKING WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT TELEFOON: Door de draaiknop OK in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's. NAVIGATIE (TIJDENS NAVIGATIE): 1
Navigatie stoppen
1
Bericht herhalen
1
Alternatieve route
1
Route-informatie
2
Bestemming tonen
2
Trajectinformatie
1 1 1
3
Navigatiecriteria
3
Vermijdcriteria
3
Aantal satellieten
1
Ophangen
1
In de wacht zetten
1
Bellen
1
DTMF-tonen
1
Privémodus
1
Micro uit
MULTIMEDIASPELERS:
Navigatie-opties
FM
1 2
Verkeersinformatie (ta)
2
Rds
2
Radiotekst
2
Regioprog. (Reg)
2
Am AM
1
Verkeersinformatie (TA)
2
Verkeersinformatie (ta)
1
AFSPEELOPTIES
2
Am-lijst vernieuwen
1
Normale afspeelvolgorde
2
Fm
2 2
Shuffle
2
Map herhalen
2
Kaart verplaatsen Gespr. bericht
RADIO:
1
Introscan Kies geluidsbron
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG SCHERM: 1
Navig. Stoppen/navigatie hervatten
1
Bestemming
1
Points of interest
1
Positie-info
1
Kaartinstellingen
1
Kaart verplaatsen
04 NAVIGATIE EEN BESTEMMING KIEZEN
1
Plaats de SD-kaart met navigatiegegevens in de lezer op het bedieningspaneel om de navigatiefuncties te gebruiken. De navigatiegegevens op de SD-kaart mogen niet worden gewijzigd. Updates van navigatiegegevens zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. 4
Druk op de toets NAV.
Selecteer de functie "Adresinvoer" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Adresinvoer
5 Onder de functie Menu Navigatie verschijnen de 20 laatst gekozen bestemmingen.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk vervolgens op de draaiknop om te bevestigen. Menu Navigatie
3
Selecteer de functie "Bestemming invoeren" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Bestemming invoeren
6
Selecteer het land en draai vervolgens aan de draaiknop om de plaats te selecteren. Druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de letters van de plaatsnaam één voor één en druk telkens op de draaiknop om een letter te bevestigen.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een lijst van plaatsen in het gekozen land beschikbaar die kunnen worden geselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
231
04 NAVIGATIE Om een bestemming te wissen; selecteer vanaf de etappes 1 tot 3 "Uit laatste bestemmingen kiezen". Door lang op een van de bestemmingen te drukken verschijnt een lijst met handelingen, waarin u kunt kiezen voor: Bestemming wissen Laatste bestemmingen wissen 7
Draai aan de draaiknop en selecteer OK. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Voor een snellere invoer is het mogelijk rechtstreeks een postcode in te voeren via de functie "Postcode". Gebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cijfers in te voeren.
8
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de "Straat" en het "Huisnummer" in te voeren.
10 Selecteer vervolgens "Navigatie starten" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Navigatie starten
Selecteer de navigatiecriteria: "Snelste route", "Kortste route" of "Geoptimaliseerde route" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Er kan ook een bestemming worden geselecteerd vanuit "Uit adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmingen kiezen". Uit adresboek kiezen
Uit laatste bestemmingen kiezen
Selecteer de functie "Opslaan in adresboek" om het ingevoerde adres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om de selectie te bevestigen. Uw MyWay kan maximaal 500 kaarten opslaan. 9
Tijdens de navigatie kan de laatste aanwijzing worden herhaald door het uiteinde van de verlichtingsschakelaar in te drukken.
Met de draaiknop kan worden in- en uitgezoomd op de kaart. Met het snelkeuzemenu van KAART VOLLEDIG SCHERM is het mogelijk de kaart te verplaatsen of de richting te kiezen. Druk op de draaiknop en selecteer vervolgens "Kaartinstellingen".
04 NAVIGATIE NAVIGATIEOPTIES
1
De route die uw MyWay berekent, hangt af van de geselecteerde navigatieopties. Door het wijzigen van deze opties kan een totaal verschillende route worden berekend.
5 Druk op de toets NAV.
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Routedynamiek
6
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Routeopties" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Routeopties
4
Selecteer de functie "Navigatiecriteria" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Met deze functie kunnen de navigatiecriteria worden gewijzigd. Navigatiecriteria
Selecteer de functie "Routedynamiek". Deze functie geeft toegang tot de opties "Verkeersonafhankelijk" en "Semi-dynamisch".
Selecteer de functie "Vermijdcriteria". Deze functie geeft toegang tot de optie VERMIJDEN (autosnelwegen, tolwegen, veerboten). Vermijdcriteria
7
Draai aan de draaiknop en selecteer de functie "Herberekenen" om rekening te houden met de geselecteerde navigatieopties. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
233
04 NAVIGATIE TUSSENSTOP TOEVOEGEN
1
Na het selecteren van de bestemming kunnen tussenstops aan de route worden toegevoegd.
5 Druk op de toets NAV.
Voer bijvoorbeeld een nieuw adres in. Adresinvoer
2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen.
6
Selecteer na het invoeren van het nieuwe adres "OK" en druk op de draaiknop om te bevestigen. OK
Menu Navigatie 3
Selecteer de functie "Tussenstops" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Tussenstops
4
Selecteer de functie "Tussenstop toevoegen" (maximaal 5 tussenstops) en druk op de draaiknop om te bevestigen. Tussenstop toevoegen
7
Selecteer "Herberekenen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Herberekenen
De tussenstop moet zijn geeerd of gewist voordat de navigatie naar de volgende bestemming kan worden hervat. Zo niet, dan leidt uw MyWay u systematisch naar de vorige tussenstop.
04 NAVIGATIE POINTS OF INTEREST ZOEKEN
1
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
6 Druk op de toets NAV.
2
3
POI in plaats
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de toets om te bevestigen. Menu Navigatie
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een overzicht van plaatsnamen in het geselecteerde land beschikbaar.
Selecteer de functie "POI zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. POI zoeken
4
Selecteer de functie "POI in plaats" om points of interest in de gewenste plaats te zoeken. Kies het land en voer vervolgens de plaatsnaam in met behulp van het virtuele toetsenbord.
7
Selecteer de functie "POI dichtbij" om points of interest in de nabijheid van de auto te zoeken.
Selecteer de functie "POI in land" om points of interest in het gewenste land te zoeken. POI in land
POI dichtbij 5
Selecteer de functie "POI bij bestemming" om points of interest in de omgeving van de eindbestemming te zoeken. POI bij bestemming
8
Selecteer de functie "POI bij route" om points of interest in de nabijheid van de route te zoeken. POI bij route
235 Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.
04 NAVIGATIE POI-LIJST Tankstation
Luchthaven
Bioscoop
Tankstation met LPG
Treinstation
Camping
Garage
Busstation
Attractiepark
CITROËN
Haven
Ziekenhuis
Autocircuit
Industrieterrein
Apotheek
Parkeergarage
Supermarkt
Politiebureau
Parkeerterrein
Bank
School
Parkeerplaats
Geldautomaat
Postkantoor
Hotel
Tennisbaan
Museum
Restaurant
Zwembad
Tourist info
Wegrestaurant
Golfbaan
Flitspaal*
Picknickplaats
Wintersportcentrum
Roodlichtcamera*
Cafetaria
Theater
Risicozone* * Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.
04 NAVIGATIE Als het navigatiesysteem is ingeschakeld en de kaart op het display wordt weergegeven, kunt u de spraakbediening in- of uitschakelen door op het knopje te drukken en vervolgens "Gespr. instructie" te selecteren of deze selectie juist ongedaan te maken.
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
Gespr. instructie Het volume van de POI-waarschuwingen kan alleen tijdens het uitzenden ervan worden aangepast.
1 Druk op de toets NAV. 5 2
Druk nogmaals op de toets NAV of selecteer de functie Menu Navigatie en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Navigatie
3
Selecteer de functie "Instellingen" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "POIcategorieën op kaart" om de POI's die standaard op de kaart worden weergegeven in te stellen. POI-categorieën op kaart
6
Selecteer "Instellen risicozones" voor toegang tot de functies "Op kaart weergeven", "Visuele waarschuwing" en "Akoestische waarschuwing". Instellen risicozones
Instellingen 4
Selecteer de functie "Navigatievolume" en draai aan de draaiknop om het volume van de verschillende gesproken berichttypen (verkeersinformatie, waarschuwingsmeldingen…) in te stellen. Navigatievolume
UPDATEN RISICOZONE-POI'S Neem op met het CITROËN-netwerk voor de procedure voor het ontvangen van RISICO-POI'S. Voor het updaten van RISICOZONE-POI's is een SDHC-speler (High Capacity) vereist.
05 VERKEERSINFORMATIE INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN 1 Druk op de toets TRAFFIC.
237 Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart. Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
4
Selecteer de functie "Geografisch filter" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Geografisch filter
De lijst met TMC-berichten verschijnt onder Menu Verkeer op volgorde van nabijheid. 2
Druk nogmaals op de toets TRAFFIC of selecteer het Menu Verkeer en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Verkeer
3
Selecteer het gewenste filter: Berichten op route Alleen waarsch.berichten op route Alle waarschuwingsberichten Alle berichten De berichten verschijnen op de kaart en in de lijst. Druk op ESC om het filter uit te schakelen.
5
Selecteer vervolgens de gewenste straal van het filter (in km), afhankelijk van de route, en bevestig door op de draaiknop te drukken. Wanneer alle berichten over het traject worden geselecteerd, wordt aanbevolen een geografische filter (over een straal van 5 km bijvoorbeeld) toe te voegen om het aantal berichten dat op de kaart verschijnt te verkleinen. Het geografisch filter volgt de verplaatsing van de auto. De filters werken onafhankelijk van elkaar en cumulatief. Het is raadzaam om een filter op de route en een filter rondom de auto in te schakelen van: 3 km of 5 km voor een gebied met een dicht wegennet, 10 km voor een gebied met een normaal wegennet, 50 km voor lange trajecten (autosnelweg).
05 VERKEERSINFORMATIE BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
1
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld: Weerberichten
2
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
Verkeersinformatie
Wind
Mist
Parkeerplaats
Sneeuw/ijs
-
het station zendt verkeersinformatie uit.
-
het station zendt geen verkeersinformatie uit.
-
de weergave van verkeersinformatie is uitgeschakeld.
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, Jukebox, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld: 1 Verkeerssituatie gewijzigd
Wegversmalling
Gladheid
Ongeval
Oponthoud
Werkzaamheden
Explosiegevaar
Wegafsluiting
Manifestatie
Gevaar
Verboden in te rijden
File
2
Druk op de draaiknop als de huidige geluidsbron op het display wordt weergegeven. Het snelkeuzemenu van de geluidsbron verschijnt en geeft toegang tot: Verkeersinfo (TA)
3
Selecteer Verkeersinfo (TA) en druk ter bevestiging op de draaiknop voor toegang tot de desbetreffende instellingen.
06 RADIO
239 Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
RDS - REGIONALE FUNCTIE
1 Druk op de toets RADIO om de alfabetische lijst met lokaal ontvangen zenders weer te geven. Selecteer het gewenste station met de draaiknop en druk op de draaiknop om te bevestigen.
2
Druk tijdens het luisteren naar de radio op de draaiknop.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschijnt en geeft toegang tot de volgende opties: Verkeersinfo RDS Radiotekst
Druk tijdens het luisteren naar de radio op een van de toetsen om de vorige of volgende zender in de lijst te selecteren.
Regioprog. (REG) AM
Houd een van de toetsen lang ingedrukt om automatisch in aflopende of oplopende volgorde naar zenders te zoeken.
Druk langer dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen om de zender waarop is afgestemd op te slaan. Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die onder die toets is opgeslagen.
3
Selecteer de gewenste functie en druk op de draaiknop om te bevestigen en de desbetreffende instellingen te wijzigen. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
07 MULTIMEDIASPELERS CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN INFORMATIE EN TIPS
De formaten MP3 (afkorting van MPEG 1, 2 & 2.5 Audio Layer 3) en WMA (afkorting van Windows Media AudioM, eigendom van Microsoft) zijn standaarden voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te plaatsen.
De MyWay speelt bestanden met de extensie ".mp3" en een bitrate van 8 tot 320 Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een bitrate van 5 tot 384 Kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
241
07 MULTIMEDIASPELERS MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN CD, MP3-/WMA-CD 1
4 Druk op de toets MUSIC.
Selecteer de gewenste geluidsbron: CD, MP3-/WMA-CD. Druk op de draaiknop om te bevestigen. Het afspelen begint.
5 Druk op de toets omhoog/omlaag om de volgende/vorige map te selecteren.
De lijst met nummers of MP3-/WMA-bestanden verschijnt onder het Menu Muziek.
2
Druk nogmaals op de toets MUSIC of selecteer de functie Menu Muziek en druk op de draaiknop om te bevestigen.
6
Druk op een van de toetsen om een nummer te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
Menu Muziek 3
Selecteer de functie "Kies muziek" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Kies muziek
Het afspelen of weergeven van een MP3-/WMA-speellijst kan worden beïnvloed door het gebruikte programma voor het branden van de CD en/of de instellingen. Wij raden u aan voor het branden van een CD de standaard ISO 9660 te gebruiken.
07 MULTIMEDIASPELERS AUX-INGANG GEBRUIKEN (AUX) JACK/USB-KABEL NIET MEEGELEVERD
1
2
Sluit het externe apparaat (mp3-/ WMA-speler…) met een geschikte audiokabel aan op de JACKaudioaansluiting of op de USB-poort.
Druk op de toets MUSIC en druk nogmaals op de toets of selecteer de functie Menu Muziek en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Muziek
3
Selecteer de functie "Extern toestel" en druk op de draaiknop om het externe apparaat te activeren. Extern toestel
4
Selecteer de geluidsbron AUX en druk op de draaiknop om te bevestigen, waarna het afspelen automatisch begint. De weergave- en bedieningsfuncties lopen via de externe apparatuur zelf.
243
08 BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set van de MyWay mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet .
* De beschikbaarheid van diensten hangt af van het gsm-netwerk, de SIM-kaart en de compatibility van de gebruikte Bluetooth apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Onze organisatie beschikt over een lijst van mobiele telefoons met de beste aanbiedingen. 3
Selecteer als de telefoon nog niet gekoppeld is geweest "Telefoon zoeken" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Selecteer vervolgens de naam van de telefoon. Telefoon zoeken
1 Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon. De laatst gekoppelde telefoon wordt automatisch opnieuw gekoppeld.
4
Voer de toegangscode in met de telefoon. De in te voeren code wordt weergegeven op het display. Als de telefoon is gekoppeld, kan MyWay de en en de gesprekkenlijst synchroniseren. Deze synchronisatie kan enkele minuten duren*
2 Druk op de toets PHONE.
De lijst met eerder gekoppelde telefoons (maximaal 4) verschijnt op het multifunctionele display. Selecteer de gewenste telefoon om deze opnieuw te koppelen.
1
Druk om een andere telefoon te koppelen op de toets PHONE, selecteer vervolgens Menu Telefoon en druk op de draaiknop om te bevestigen.
2
Selecteer "Telefoon koppelen". Selecteer de telefoon en druk op de draaiknop om te bevestigen. Telefoon koppelen
08 BLUETOOTH-TELEFOON EEN OPROEP ONTVANGEN
1
2
Wanneer u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het multifunctionele display.
Selecteer "Ja" om de oproep te accepteren of "Nee" om de oproep te weigeren en bevestig door op de draaiknop te drukken. Ja
3
Nee
Druk op de toets PHONE om het gesprek te beëindigen of druk op de draaiknop, selecteer "Gespr.beëind." en bevestig door op de draaiknop te drukken. Gespr.beëind.
Druk op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om de oproep te accepteren of om het gesprek te beëindigen.
BELLEN
1
Druk op de toets PHONE.
De lijst met de laatste 20 vanuit de auto gevoerde telefoongesprekken verschijnt onder het Menu Telefoon. U kunt een nummer selecteren en op de draaiknop drukken om naar dit nummer te bellen. 2
Selecteer de functie Menu Telefoon en druk op de draaiknop om te bevestigen. Menu Telefoon Selecteer "Nummer bellen" en voer het nummer in met het toetsenbord op het display. Nummer bellen Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek. Selecteer daarvoor "Bellen vanuit adresboek". Met de MyWay kunnen maximaal 4000 records worden opgeslagen. Druk langer dan twee seconden op het uiteinde van de stuurkolomschakelaar om het adresboek te openen. Druk, om een nummer te wissen, op de toets PHONE en vervolgens lang op een telefoonnummer waarna de volgende keuze op het scherm verschijnt: Vermelding wissen Lijst wissen
245
09 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN Deze instellingen dient u te verrichten elke keer nadat de accu losgekoppeld is geweest.
De functie SETUP geeft toegang tot de volgende opties: Systeemtaal, Datum & tijd, Display, Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden, Systeem.
5 Selecteer de functie "Datumformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
1 Druk op de toets SET UP.
2
Selecteer de functie Datum & tijd en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd
3
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Selecteer de functie "Tijdformaat" en druk op de draaiknop om te bevestigen.
Selecteer de functie "Datum & tijd instellen" en druk op de draaiknop om te bevestigen. Datum & tijd instellen
4
6
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de draaiknop.
Bevestig het gewenste formaat met de draaiknop. Druk langer dan 2 seconden op de toets SET UP voor toegang tot: Beschrijving van unit GPS-bereik Demomodus
10 BOORDCOMPUTER / PARAMETERS AUTO BOORDCOMPUTER
1
Druk op de toets MAIN of druk achtereenvolgens op de toets MODE tot de boordcomputer wordt weergegeven. -
-
-
Het tabblad "auto" met: de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand of de teller van het Stop & Start-systeem. Het tabblad "1" (traject 1) met: de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand berekend over het traject "1". Het tabblad "2" (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject.
Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de volgende informatie van de boordcomputer op het display weer te geven.
ENKELE DEFINITIES
Actieradius: in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de wagensnelheid of het landschap. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden voortdurend streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers. Momenteel verbruik: dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf 30 km/h. Gemiddeld verbruik: dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Afgelegde afstand: deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Nog af te leggen afstand: dit is de afstand tot de door de gebruiker ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend. Gemiddelde snelheid: dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer ( aan). Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe vaak de STOP-stand op een traject wordt geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
247
11 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS BASISFUNCTIE
1 2
3 3 2
KEUZE A keuze A1 keuze A2 KEUZE B...
Menu "Muziek"
1 2
Kies de geluidsbron
2
Geluidsinstellingen
Menu "Radio"
1
Golflengte
2 3
FM
3
AM
3
Balans / Fader
3
Bass / Treble
2
Handmatig afstemmen
3
Effecten
2
Geluidsinstellingen
Menu "Verkeer"
4
Geen
3
Balans / Fader
Alle berichten op route
4
Klassiek
3
Bass / Treble
2
Waarsch.berichten op route
4
Jazz
3
Effecten
2
4
4
Geen
2
Alleen waarschuwingsberichten
Rock/pop
Alle soorten berichten
4
Techno
4
Klassiek
2
Geografisch filter
4
Vocaal
2
1
4
Jazz
4
Rock/pop Techno
3
3
Binnen een straal van 3 km
Loudness
Binnen een straal van 5 km
3
Snelheidsafhankelijk volume
4
3
Binnen een straal van 10 km
3
Geluidsinstellingen terugzetten
4
3
3
3
Binnen een straal van 50 km
Loudness
Binnen een straal van 100 km
3
Snelheidsafhankelijk volume
3
3
Geluidsinstellingen terugzetten
Vocaal
Menu "Navigatie"
1 2
Navigatie hervatten/Navigatie afbreken
2
Bestemming invoeren
3
Etappes
2 3
Adres invoeren
Tussenstop toevoegen
Navigatieopties
2
Navigatiecriteria
3
4
Adres invoeren
4
Snelste route
4
Navigatie naar "mijn huis"
4
Kortste route
4
Uit adresboek kiezen
4
4
Uit laatste bestemmingen kiezen
4
Land
4
Plaats
4
Straat
3
4
Huisnummer
4
Navigatie starten
4
Postcode
4
Opslaan in adresboek
4
4
Kruising
4
Stadscentrum
4
GPS-coördinaten
4
Invoer op kaart
Compromis tijd / afstand Rekening houden met verkeer
3
Route optimaliseren
4
3
Tussenstop vervangen
4
3
Tussenstop wissen
3
Route herberekenen
Zonder omleiding Met bevestiging Uitsluitingen
3 4
Geen snelwegen
Snelste route
4
Geen tolwegen
4
Kortste route
4
Geen veerboten
4
Compromis tijd / afstand
2
POI zoeken
Route herberekenen
3
Instellingen
2
3
POI dichtbij
3
Volume gesproken berichten
3
Navigatie naar "mijn huis"
3
Dichtbij bestemming
3
POI's op kaart
3
Vanuit adresboek
3
In een plaats
3
Instellen risicozones
3
Uit laatste bestemmingen kiezen
3
In een land
4
Op kaart weergeven
3
Informatie TMC-zender
3
Langs de route
4
Visuele waarschuwing
4
Akoestische waarschuwing
249
Menu "Telefoon"
1
MENU "SETUP"
1
2 Taal*
4
Dark blue Kleur kaart
2
Nummer bellen
2
Bellen vanuit adresboek
3
Deutsch
4
Dagmodus voor kaart
2
Gesprekkenlijsten
3
English
4
Nachtmodus voor kaart
2
Telefoon koppelen
Auto. dag/nacht voor kaart
3
3
Español
4
3
Telefoon zoeken
3
Français
Parameters auto*
3
Gekoppelde telefoons
3
Italiano
4
Telefoon ontkoppelen
3
Nederlands
4
Logboek waarschuwingen
4
Telefoon hernoemen
3
Polski
4
Status van functies
4
Koppeling verwijderen
3
Portuguese
4
Alle koppelingen verwijderen
4
Details weergeven
2
Instellingen
3
Beltoon selecteren
3
Volume beltoon instellen
3
Mailboxnummer invoeren
* Beschikbaarheid afhankelijk van de uitvoering.
2
Datum en tijd*
2
3
2
Informatie auto
Eenheden
3
Temperatuur
3
Datum en tijd instellen
4
Celsius
3
Datumformaat
4
Fahrenheit
3
Tijdformaat
3
2 Weergave
Afstand
4
Kilometers en verbruik l/100 km
3
Helderheid
4
Kilometers en verbruik km/l)
3
Kleur
4
Miles (verbruik: MPG)
4
Pop titanium
4
Toffee
4 4
2
Parameters systeem
3
Fabrieksinstellingen terugzetten
Blue steel
3
Softwareversie
Technogrey
3
Automatisch bladeren
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
ANTWOORD
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
OPLOSSING Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer Lineair te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. -
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
251 VRAAG De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
ANTWOORD
OPLOSSING
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËNnetwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de pictogrammen van de verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen, ...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Het berekenen van de route lijkt soms langer te duren dan normaal.
Het systeem kan tijdelijk trager worden als gelijktijdig met het berekenen van de route een CD naar de Jukebox gekopieerd wordt.
Wacht met het starten van de navigatie tot het kopiëren van de CD is voltooid of breek het kopiëren af.
Ik word gewaarschuwd voor een flitspaal die niet op mijn route ligt.
Het systeem waarschuwt voor alle komende flitspalen op de route binnen een bepaald bereik. Het detecteert ook flitspalen op nabijgelegen straten of paralelwegen.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de flitspaal te kunnen bepalen.
De geluidswaarschuwing is niet actief.
Activeer de geluidswaarschuwing in Menu Navigatie, Instellingen, Instellen risicozones.
Het waarschuwingssignaal is afgesteld op de laagste volume.
U kunt het volume van de waarschuwing afstellen wanneer u langs een flitspaal rijdt.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 3 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 3 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel, ...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.
De vermijdcriteria zijn wellicht in tegenspraak met de huidige locatie (uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg).
Controleer de vermijdcriteria.
De optie "Verkeersbericht" is aangevinkt, maar de files op de route worden niet direct gemeld.
De geluidswaarschuwing voor flitspalen werkt niet.
De hoogte wordt niet weergegeven.
De routeberekening wordt niet voltooid.
253 VRAAG
ANTWOORD
Na het plaatsen van een CD duurt het lang voordat het systeem reageert.
Na het plaatsen van een informatiedrager moet het systeem een aantal gegevens uitlezen (afspeellijst, titel, artiest). Dit kan enige tijd in beslag nemen.
Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
Het geluid van de Bluetooth telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid wordt bepaald door zowel het systeem als de telefoon.
OPLOSSING
Dit is normaal.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer of uw telefoon zichtbaar is.
Verhoog eventueel het volume van de MyWay en indien nodig ook van de telefoon tot het maximale niveau.
255
AUTORADIO AUTORADIO / BLUETOOTH
INHOUD Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert. Raadplaag het CITROËN-netwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten configureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties 02 Bediening op stuur 03 Hoofdmenu 04 Audio 05 USB-box 06 Bluetooth functies 07 Configuratie 08 Boordcomputer 09 Menustructuur displays Veelgestelde vragen
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
256 257 258 259 262 265 267 268 269 271
01 BASISFUNCTIES
2
4
3
5
6
7
9
8
1 10 15
1. 2. 3.
4.
5. 6.
Aan/uit en volumeregeling. Uitwerpen van de CD. Selecteren van de weergave op het display: Audiofuncties (AUDIO), Boordcomputer (TRIP) en Telefoon (TEL). Selecteren van de geluidsbron: radio, audio-CD-/MP3-CD-speler, USB, Jack-aansluiting, streaming audio. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMast en AM. Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
14
7.
13
Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten. 8. Annuleren van de bewerking. 9. Functie TA (verkeersinformatie) AAN/UIT. Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie (programmatypen radio). 10. Bevestigen. 11. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3 of USB.
11
12
12. Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie. Selecteren van de vorige/volgende MP3-afspeellijst. Selecteren van bestandenlijst / muziekstijl / artiest / vorige of volgende afspeellijst van het USB-apparaat. 13. Weergave van het algemene menu. 14. Toetsen 1 t/m 6: Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender. 15. Met de toets DARK kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts. 1 keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste gedeelte. 2 keer indrukken: display volledig uitschakelen. 3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender. USB : selecteren van het genre / artiest / vorige index van de lijst. Selecteren van het vorige item van een menu.
257
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen. Selecteren van het vorige item. Volume verhogen.
-
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender. USB : selecteren van het genre / artiest / volgende index van de lijst. Selecteren van het volgende item van een menu.
Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.
Volume verlagen.
Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op een van de twee volumetoetsen.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen. Selecteren van het volgende item.
03 HOOFDMENU
GELUIDSBRON: radio, CD, USB, externe apparatuur.
TELEFOON: handsfree set, koppelingen, gespreksbeheer.
> MONOCHROOM DISPLAY C
BOORDCOMPUTER: afstanden invoeren, waarschuwingsmeldingen, status van functies.
> MONOCHROOM DISPLAY A
PERSOONLIJKE INSTELLING CONFIGURATIE: parameters van de auto, weergave, talen.
Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's het gedeelte "Menustructuren" van dit hoofdstuk.
04 AUDIO
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de 259 omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RADIO
RDS
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
1
2
3
Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om de radiofunctie te selecteren.
1
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2, FMast of AM.
2
Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.
4 Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders). Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
Druk op de toets MENU.
Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.
3 Selecteer de functie VOORKEUZE FM BAND en druk op OK.
4
Selecteer RDS VOLGEN ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
04 AUDIO CD EEN CD AFSPELEN
MP3-CD EEN MP3-CD AFSPELEN Plaats een MP3-CD in de speler. De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen. 1
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur. Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven. 1
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
2 Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de CD weer te geven. 3
Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-CD weer te geven. 3 Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
04 AUDIO CD MP3 INFORMATIE EN TIPS Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen.
261
05 USB-BOX GEBRUIK VAN DE USB-BOX
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is beschikbaar bij het CITROËN-netwerk.
AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK
1 Deze module bestaat uit een USB-poort en een Jack-aansluiting*. De bestanden op het externe apparaat, zoals een draagbare MP3-speler of een USB-stick, worden overgebracht op uw Autoradio. Via de luidsprekers van de auto wordt de muziek weergegeven.
2
3
USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of iPod® van de vijfde generatie of hoger: - de USB-stick moet in FAT of FAT 32 geformateerd zijn (niet compatibel met NTFS-formaat), - het snoer van de iPod® is noodzakelijk, - navigatie door de bestanden is mogelijk via de bediening op het stuurwiel, - de iPod-software moet voor een optimale verbinding regelmatig geüpdatet worden. iPod®'s van oudere generaties en spelers die gebruik maken van het MTP-protocol*: - afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer (niet meegeleverd), - navigatie door de bestanden is mogelijk via het externe apparaat.
1
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op de USB-poort. Als de autoradio is ingeschakeld, wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt aangesloten. Het lezen begint automatisch na een bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend mpeg1 layer 3), .wma (uitsluitend standaard 9, comprimeren met 128 kbit/s), .wav en .ogg. Uitsluitend playlists van het type m3u, .pls en .wpl worden geaccepteerd.
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting. Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar. De playlists worden iedere keer dat het wordt afgezet of een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd. Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen mappenstructuur aangehouden.
* Afhankelijk van de uitvoering.
263
05 USB-BOX GEBRUIK VAN DE USB-BOX 2
Druk LIST lang in voor het weergeven van de indelingen. Kies per map / Artiest / Genre / Playlist, druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen.
4
OK - per Map: alle mappen met audiobestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - per Artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. - per Genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. - per Playlist : zoals weergegeven in de playlist van de USB-stick of het USBapparaat aangesloten op de USB-poort. 3
5
Druk op een van deze toetsen om te gaan naar volgende/vorige Genre, Map, Artiest of Playlist, afhankelijk van de weergegeven indeling tijdens het lezen.
AANSLUITEN VAN EEN iPOD®-VIA DE USB-POORT 1
Druk LIST kort in voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen. Navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag. Bevestig de selectie door op OK te drukken.
Druk op een van deze toetsen om tijdens het lezen naar de vorige/ volgende track te gaan volgens de weergegeven indeling. Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit verplaatsen.
De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals weergegeven via de iPod®). Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen 1 t/m 5.
Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
05 USB-BOX AUX-INGANG GEBRUIKEN JACK- of USB-AANSLUITING (afhankelijk van de uitvoering van de auto) De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat (mp3-speler…) aan te sluiten.
VOLUMEREGELING EXTERNE APPARATUUR 1 Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af.
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.
2
1 Sluit het externe apparaat (mp3-speler...) met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de JACK- of USB-aansluiting aan.
Stel vervolgens het volume van de autoradio af.
2 Druk herhaalde malen op de toets SOURCE om AUX te selecteren.
De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf.
265
06 BLUETOOTH FUNCTIES BLUETOOTH-TELEFOON
DISPLAY C (AFHANKELIJK VAN MODEL EN UITVOERING)
1
2
3
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Een overzicht van de meest geschikte telefoons is verkrijgbaar via het netwerk. Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: Adresboek*, Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet .
* Als uw telefoon volledig compatibel is. 6 7
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon. 8 Druk op de toets MENU. Kies in het menu: Bluetooth-telefoon - Audio Bluetooth configuratie Zoeken via Bluetooth
4
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met zoeken...".
5
De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.
9 10
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen. Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in. Bevestig met OK.
Saisir code authentification _ 0 OK
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Del
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt een bericht weergegeven: voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen. Op het scherm verschijnt "Koppeling Naam_telefoon geslaagd". De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd. Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar. U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen.
06 BLUETOOTH FUNCTIES BLUETOOTH STREAMING AUDIO EEN GESPREK ONTVANGEN 1
Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een venster op het multifunctionele display.
2
Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-profielen (A2DP/AVR) kunnen ondersteunen. 1
Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en de auto. Deze procedure kan gestart worden via het telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord van de telefoon; zie hiervoor de eerder beschreven stappen 1 t/m 10. Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het aanstaan.
2
Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon. Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.
Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK. Druk op de toets OK op het stuurwiel om het gesprek te accepteren.
BELLEN 1
Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio, Beheer van het telefoongesprek en vervolgens Bellen, Logboek gesprekken of Adresboek.
2
Druk gedurende meer dan twee seconden op het uiteinde van de hendel aan de stuurkolom om toegang te krijgen tot uw adresboek. Of Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.
3
Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE* te drukken. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen**. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.
* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd. ** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
267
07 CONFIGURATIE DATUM EN TIJD INSTELLEN DISPLAY C
1
2
3
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE.
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
4
5
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
6 Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD INSTELLEN.
7
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
8 Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE BEELDSCHERM.
Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de toets OK. Selecteer vervolgens de knop OK op het scherm om de instellingen te bevestigen.
08 BOORDCOMPUTER
Als de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar meermaals wordt ingedrukt, worden de verschillende functies van de boordcomputer achtereenvolgend weergegeven op het display.
9
-
het tabblad "auto" met: ● de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand of de teller van het Stop & Start-systeem, de stand "1" (traject 1) met: ● de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand berekend over het traject "1", de stand "2" (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject. Op 0 zetten Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.
ENKELE DEFINITIES
Actieradius: in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers. De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de wagensnelheid of het landschap. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden voortdurend streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers. Momenteel verbruik: dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf 30 km/h. Gemiddeld verbruik: dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Afgelegde afstand: deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer. Nog af te leggen afstand: dit is de afstand tot de door de gebruiker ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend. Gemiddelde snelheid: dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer ( aan). Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoe vaak de STOP-stand op een traject wordt geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
269
09 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS BASISFUNCTIE MONOCHROOM A MONOCHROOM DISPLAY C 1
KEUZE A Keuze A1 3 Keuze A2 2 KEUZE B.... 2
Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm:
3
RADIO-CD
1 2
RDS VOLGEN
2 2
1
1
2
1
aanzetten/uitzetten RDS
MODE REG
2
MAAND
1
aanzetten/uitzetten modus REG
CD HERHALEN
2
DAG
1
aanzetten/uitzetten radiotext
2
UREN
2
MINUTEN
2
12 H/24 H WEERGAVE
2
RW ACHTER AAN
2
FOLLOW-ME-HOME
OPTIES
1 2
DIAGNOSE
1
TALEN
2
FRANCAIS
RAADPLEGEN
2
ITALIANO
3
BEËINDIGEN
2
NEDERLANDS
3
2
PORTUGUES
2
PORTUGUES-BRASIL
2
DEUTSCH
2
ENGLISH
2
ESPANOL
1 2 2
RADIO
JAAR
RANDOM PLAY CONFIG AUTO*
2
INST. WEERG
EENHEDEN TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT BRANDSTOFVERBRUIK: KM/L - L/100 - MPG
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
CD/MP3-CD 1
1
1
aanzetten/uitzetten Intro aanzetten/uitzetten herhalen tracks (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD) aanzetten/uitzetten random play (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)
USB 1
1
aanzetten/uitzetten herhalen van tracks (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst) aanzetten/uitzetten random play (shuffle) (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)
09 MENUSTRUCTUREN DISPLAYS MONOCHROOM DISPLAY C Door het indrukken van de toets MENU is de volgende weergave mogelijk:
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
2
Diagnose
3 2
AUDIOFUNCTIES
1
RDS-functie
3 4
inschakelen/uitschakelen REG-functie
3 4
inschakelen/uitschakelen weergave radiotext (RDTXT)
3 4 2 3 4
4
PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE
1 2
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN*
2
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
normale weergave
AFSPEELMOGELIJKHEDEN
4
omgekeerde weergave
RPT-functie (CD herhalen)
4
regeling helderheid (- +)
inschakelen/uitschakelen
inschakelen/uitschakelen
3
datum en tijd instellen
3
dag/maand/jaar instellen
inschakelen/uitschakelen
4
uren/minuten instellen
4
keuze cyclus 12u/24u keuze van eenheden
3
BOORDCOMPUTER
1 2 3
INVOEREN AFSTAND TOT EINDBESTEMMING Afstand: xkm
2
BLUETOOTH-TELEFOON
1
CONFIGURATIE BLUETOOTH
2 3
Toestel aansluiten/afkoppelen
3
Telefoonfunctie
3
Streaming audio functie
regeling weergave
3 4
RDM-functie (random)
3
Functies in- of uitgeschakeld
3
VOORKEUZE FM
2
STATUS VAN DE FUNCTIES*
4
l/100 km - mpg - km/l
4
°Celsius / °Fahrenheit
TAALKEUZE
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
4
Raadplegen gekoppelde toestellen
4
Verwijderen gekoppeld toestel
4
Zoeken via Bluetooth
BELLEN
2
Gesprekkenlijst
3 4 2
enlijst
BEHEER VAN EEN GESPREK
3
Huidige gesprek beëindigen
3
Inschakelen mutefunctie
271
VEELGESTELDE VRAGEN VRAAG
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).
ANTWOORD
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
OPLOSSING Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. -
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
-
Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" weergegeven. De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
De USB-stick wordt niet herkend. De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik (AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN -netwerk.
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
Index
Zoeken via afbeeldingen - Trefwoorden
Exterieur Sleutel met afstandsbediening - openen/sluiten - inbraakbeveiliging - starten - batterij Lichtschakelaar Koplampverstelling Lampen vervangen - koplampen - mistlampen - zijknipperlichten
Buitenspiegels
82-87
Accessoires
210-211
98-103 103 188-191
78
Portieren - openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Ruitbediening
90-92
88-89
Brandstoftank
94-95
BAS Brake Assist System Stabiliteitscontrolesystemen Bandenspanning
132-133 133-134 180, 219
Ruitenwisserschakelaar Ruitenwisserblad vervangen
104-107 206
Bagageruimte Bandenreparatieset Wiel verwisselen - gereedschap - demonteren/monteren
93 176-180 181-187
Lampen vervangen - achterlichten - 3e remlicht - kentekenplaatverlichting
192-193
Parkeerhulp met geluidssignalen achter 160-161 Trekhaak 208-209 Slepen 207
277 Zoeken op afbeelding
Interieur
Voorzieningen bagageruimte - bagageafdekking - bagageriem - sjorogen
116-117
Achterbank Isofix-bevestigingen
76-77 125-127
Kinderzitjes
120-124
Voorstoelen
73-75
Autogordels
135-137
Airbags
Dashboardkastje Uitschakeling agiersairbag
138-143
113 140
Cockpit Instrumentenpaneel Controlelampjes Meters Schakelaars - dagteller - dimmer dashboardverlichting/ black -functie
24-25 26-35 36-39 40-41
98-103 103
Stop & Start Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar
153-155 156-157 158-159
Zekeringkast dashboard
Motorkap openen
Stuurwiel verstellen Claxon
71-72 48-56 130-131
Binnenspiegel Zonneklep
Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer
Lichtschakelaar Koplampverstelling
Buitenspiegels Ruitbediening
Parfumeur Multifunctionele displays Alarmknipperlichten
Verwarming/Ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning Achterruitverwarming
78 88-89
Urgence- of Assistance-oproep Autoradio Instellen datum/tijd MyWay Instellen datum/tijd
195-197
79 113
104-107 42-44
60-66 63-66 67-69 70
131, 223 255-273 267 225-254 245
165
77 131
Versnellingsbakken (handgeschakeld/ automatisch) 147-148, 149-152 Parkeerrem 146
Voorzieningen interieur - dashboardkastje - AUX-aansluitingen - middenarmsteun - matten Sfeerverlichting
112-115
109
279 Zoeken op afbeelding
Technische gegevens - onderhoud Benzinemotoren Dieselmotoren Afmetingen Identificatie Brandstoftank leeg (Diesel)
214-215 216-217 218 219
166
Niveaus controleren - olie - remvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeiervloeistof
169-171
Lampen vervangen - voor - achter - interieur
188-194
Motorkap openen Motorruimte (benzine) Motorruimte (diesel)
165-166 167 168
Accu Eco-modus
202-204 205
Zekeringkast motorruimte
198-201
Controle van onderdelen - accu - luchtfilter/interieurfilter - oliefilter - remblokken/-schijven
172-173
A
Aanhangergewichten .......................... 214, 216 Aansluiting 12V ........................................... 114 ABS met elektronische remdrukregelaar ....................................... 132 Accessoires................................................. 210 Accu ....................................................172, 202 Accu laden ..................................................202 Achterbank .................................................... 76 Achterklep sluiten ...................................83, 93 Achterklep, noodbediening ...........................93 Achterruitverwarming ...................................70 Achteruitrijlicht ............................................192 Afmetingen .................................................. 218 Afstandsbediening ............................82, 83, 87 Afstandsbediening synchroniseren ..............86 Airbags vóór ........................................ 139, 143 Airconditioning (automatisch) ................. 61, 67 Airconditioning (handbediend)................61, 64 Alarmknipperlichten ............................ 130, 131 Alarmknipperlichten, automatische ............ 131 Algemeen menu ..........................................258 Antiblokkeersysteem (ABS) ........................ 132 Antislipregeling (ASR)................................. 133 Armleuning vóór .......................................... 113 Assistance-oproep .............................. 131, 224 Audio-aansluitingen ............114, 242, 262, 264 Autoradio .....................................256, 257, 269 Aux-aansluitingen ...............................242, 264
B
Bagageruimte ................................................93 Bagageruimte (indeling) .............................. 116 Bagageruimte openen ............................82, 93 Bandenreparatieset .................................... 176 Bandenspanning ......................................... 219 Bandenspanningscontrole (met set) ........... 176 Batterij afstandsbediening ......................86, 87 Bekerhouder................................................ 112 Benzinemotor ................................ 95, 167, 214 Binnenspiegel ...............................................79 Black .................................................... 41 Bluetooth (handsfree set) ...................243, 265 Bluetooth (telefoon) .....................................243 Boordcomputer ................................. 42-44, 51 Brake Assist System (BAS) ................ 132, 133 Brandstof .......................................................95 Brandstofniveaumeter...................................94 Brandstofniveau (laag) ..................................94 Brandstoftank ................................................94 Brandstoftank, inhoud ...................................94 Brandstof tanken .....................................94, 95 Brandstoftank leeg (diesel) .........................166 Brandstofadditiefniveau (diesel) ................. 171 Brandstoftankklep .........................................94 Buitenspiegels...............................................78
C CD-/MP3 -speler ......................... 241, 260, 261 CD MP3 ....................................... 241, 260, 261 Centrale vergrendeling ...........................83, 91
Claxon ......................................................... 131 Controles ............................. 167, 168, 172, 173 Controle motorolieniveau..............................39
D
Dagrijverlichting .................................. 103, 191 Dagteller ........................................................40 Dashboardkastje ......................................... 113 Dashboardverlichting ....................................40 Datum (display) ...........................................245 Derde remlicht .............................................193 Dieselmotor ...................................95, 168, 216 Dimlicht .................................................98, 189 Dimmer dashboardverlichting .......................40 Display instrumentenpaneel .................24, 148
E Eco-modus ..................................................205 Elektronische remdrukregelaar (REF) ....... 132 Elektronische startblokkering .................84, 87 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)......................................................... 133 ESP/ASR ..................................................... 133
F Follow-me-homeverlichting ................ 101, 102 Functie snelweg (richtingaanwijzers)..........130
281 Trefwoorden
G
Gereedschap .............................................. 181 Gewichten ........................................... 214, 216 GPS .............................................................230 Grootlicht ...............................................98, 190
H
Halogeenlampen .........................................188 Handgrepen .................................................. 75 Handrem ............................................. 146, 173 Handsfree set ......................................243, 265 Hoedenplank ............................................... 117 Hoofdsteunen achter .................................... 76 Hoofdsteunen verstellen ............................... 74 Hoofdsteunen vóór........................................ 74
I
Identificatie (stickers) .................................. 219 Identificatiegegevens .................................. 219 Inrichting ..............................................112, 113 Instrumentenpaneel ......................................24 Interieurfilter ................................................ 172 Interieurverlichting ......................108, 109, 194 ISOFIX bevestigingen ......................... 125, 127 ISOFIX kinderzitjes ..............................125-127
K
M
L
N
Kaartleeslampjes ................................108, 194 Kentekenplaatverlichting ............................192 Kilometerteller ...............................................40 Kinderbeveiliging ................................ 123, 127 Kinderen ....................... 120, 123, 125-127, 139 Kinderzitjes ......................................... 120, 123 Klembeveiliging .............................................88 Kleurcode lak .............................................. 219 Kleurendisplay 16/9 ......................55, 228, 247 Klokje ..........................................................267 Klokje (instellen) ..........................................245 Koelvloeistofniveau ...............................36, 169 Koelvloeistoftemperatuur ..............................36 Koelvloeistoftemperatuurmeter ....................36 Kofferverlichting ..................................109, 194 Koplampverstelling......................................103 Krik .............................................................. 181
Lampen (vervangen) ...................188, 192, 193 Lekke band .................................................. 176 Lichtschakelaar .............................................98 Lokaliseren van de auto ................................84 Luchtfilter .................................................... 172 Luchtrecirculatie............................................67
Make-upspiegel .......................................... 113 Matten ......................................................... 115 Mat verwijderen .......................................... 115 Menustructuren display ...................... 247, 269 Milieu .............................................................87 Mistachterlicht .....................................100, 192 Mistlampen vóór..................................100, 191 Monochroom display...........................258, 269 Motoren ............................................... 214, 216 Motorkap .....................................................165 Motorolieniveaumeter ...........................39, 169 Motorruimte ................................... 37, 167, 168 MP3 (CD) .................................... 241, 260, 261 Multifunctioneel display (met autoradio)................................ 48, 51, 55 Multimediaspelers .......................................240 MyWay ..........................................55, 228, 247
Navigatiesysteem........................................230 Niveaus controleren ............................ 169, 171 Niveaus en controles ................... 167-169, 171 Nulstelling dagteller ......................................40
O
Oliefilter ....................................................... 172 Olieniveau .............................................39, 169 Oliepeilstok ...........................................39, 169 Onderhoudsintervalinddicator ......................37 Onderhoudsintervalindicator resetten ..........38 Ontdooien................................................64, 70 Ontgrendelen ................................................82 Ontgrendelen van binnenuit.......................... 91 Ontluchten brandstofsysteem .....................166 Ontwasemen ...........................................64, 67 Opbergvak................................................... 117 Opbergvakken ......................................112, 113 Opbergvakken portieren ............................. 112 Openen bagageruimte ............................82, 93 Opschakelindicator .....................................148
P
Parfumeur ..................................................... 71 Parkeerhulp achter......................................160 Parkeerlichten ...............................98, 190, 192 Plafonnier ....................................................108 Plafonniers ..................................................194 Portieren .......................................................90 Portieren openen ..............................82, 90, 92 Portieren sluiten ......................................83, 90 Portieren, noodbediening .............................92
R
Radio ...................................................239, 259 Rembekrachtigingsysteem ......................... 132 Remblokken ................................................ 173 Remlichten ..................................................192 Remmen ...................................................... 173 Remschijven................................................ 173 Remvloeistofniveau.....................................169 Reservewiel ................................................ 181 Richtingaanwijzers ..............................130, 192 Riem ............................................................ 116 Roetfilter.............................................. 171, 172 Ruitbediening ................................................88 Ruibediening resetten ...................................88 Ruitensproeier achter .................................105 Ruitensproeierreservoir ..............................169 Ruitensproeiers ...........................................105 Ruitensproeiervloeistofniveau ....................169 Ruitenwisser achter ....................................105 Ruitenwissers (automatisch) ...............104, 106 Ruitenwisserbladen (vervangen) ........ 107, 206 Ruitenwissers ......................................104, 106 Ruitenwisserschakelaar .......................104-106
S
Selectiehendel automatische versnellingsbak ......................................... 149 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak ......................................... 147 Serienummer auto ...................................... 219 Sfeerverlichting ...........................................109 Sjorogen ...................................................... 116
Slepen van een auto ...................................207 Sleutel met afstandsbediening ......... 82-84, 87 Snelheidsbegrenzer ....................................156 Snelheidsregelaar .......................................158 Snelmenu's..................................................229 Spaarfase....................................................204 Starten van de auto...............................84, 149 Stilzetten van de auto ...................................84 Stoelen achter ............................................... 76 Stoelen verstellen .........................................73 Stoelverwarming ........................................... 75 Stop&Start...............67, 94, 153, 165, 172, 202 Streaming audio Bluetooth .........................266 Stuurkolomschakelaars ..............................257 Stuurslot ........................................................84 Stuurwiel (verstellen) ....................................77
T
Technische gegevens ......................... 214, 216 Telefoon.......................................................243 Teller..............................................................24 Temperatuurregeling.....................................67 Tijdelijke bandenspanning (met set) .................................................... 176 Tijd instellen ........................................245, 267 TMC (verkeersinformatie) ...........................237 Toegang tot de achterbank ........................... 75 Toerenteller ...................................................24 Trekhaak......................................................208
283 Trefwoorden
U
Uitschakelen airbag agier ................... 139 Urgence-oproep .................................. 131, 224 USB-aansluiting .................................. 114, 262 USB-box .............................................. 114, 262
V
Veiligheidsgordels ............................... 135, 137 Ventilatie............................................60, 61, 64 Ventilatieroosters ..........................................60 Vergrendeling van binnenuit ......................... 91 Verkeersinformatie (TA) ......................238, 239 Verkeersinformatie (TMC) .................. 237, 238 Verklikkerlampjes ..............................26, 30, 31 Verlichting, automatische......................99, 102 Versnellingsbak, automatische ........... 149, 173 Versnellingsbak (handgeschakeld) ............. 147, 148, 153, 173 Verwarming ...................................................64 Voorstoelen ...................................................73
W
Waarschuwingssignaal sleutel in ....................................................84 Wiel demonteren .........................................184 Wiel monteren .............................................184 Wiel verwisselen ......................................... 181 Window-airbags .................................. 142, 143
Z Zekeringen ..................................................195 Zekeringen vervangen ................................195 Zekeringkast dashboard .............................195 Zekeringkast motorruimte ...........................195 Zij-airbags ........................................... 141, 143 Zijknipperlicht ..............................................190 Zonneklep ................................................... 113
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen. Elk geleverd model kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door toeing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen Automobiles CITROËN. aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te en. Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Gedrukt in de EU Néerlandais 04-10
10DS3.0070 Néerlandais 2010 – DOCUMENTATION DE BORD 4Dconcept Diadeis Seenk Edipro
CRÉATIVE TECHNOLOGIE