Hoofdstuk 1: De leraar als begeleider Wat de leerling wil en kiest, wat hij ervaart en meemaakt in zijn ontwikkeling als persoon, dat alles speelt een rol in de zelfstandigwording » daarom begeleiding van de leerling als persoon globaal drie, wel te onderscheiden maar niet te scheiden, aandachtsvelden: 1. Studie 2. Keuzen 3. Sociaal-emotioneel functioneren Een relatie tussen begeleider en begeleide is van groot belang voor het resultaat » vier beïnvloedende factoren van die relatie: 1. De persoon van de begeleider; gedraagt de mentor zich gereserveerd of juist spontaan, streng of toegeeflijk? 2. De persoon van de begeleide; is de leerling gesloten of communiceert hij makkelijk, brutaal, verlegen, enzovoort. 3. Voorafgaande ervaringen; kennen ze elkaar uit eerdere klassensituaties? Kent de mentor de ouders van de leerling? Liggen ze elkaar? 4. De situatie; gaat leerling naar mentor omdat hij uit klas gestuurd is, of uit eigen beweging? Drie karakteristieke kenmerken van een begeleidende houding: 1. Echt zijn 2. Zich inleven 3. Respecteren Hoofdstuk 2: Het gesprek onder de loep Ruimteverdeling in een gesprek: 1. Ruimte geven (naast de leerling gaan staan) 2. Ruimte delen (met de leerling overleggen) 3. Ruimte nemen (voor de leerling gaan staan) De ruimteverdeling in het gesprek, over het hele gesprek of per onderdeel ervan, zou bepaald moeten worden door wat ik ermee wil bereiken, mijn doel (zie voorbeelden bladzijde 22). Vaak begint een gesprek met een duidelijk doel (zie voorbeelden bladzijde 22). Opbouw of procedure van het gesprek: a) De opening: - Aandacht voor de leerling (welkom heten) - Aandacht voor de vorm: afspreken hoeveel tijd je (beiden) hebt voor dit gesprek, aangeven waar je gaat zitten, vakrol (namens lerarenvergadering, mentor, vakleraar) - Inhoud of aanleiding noemen, of verschillende punten waarover je het wilt hebben b) De oriëntatie: thema of probleem nader bekeken » zaak helder krijgen. c) De uitdieping: zoeken naar achtergronden, samenhang of gevolgen » incident overstegen en geplaatst in bredere context » voorkomt te snelle of oppervlakkige afhandeling van de zaak. d) De conclusie: volgt logisch uit voorgaande stappen.
In gesprek met de leerling
1
e) De afronding: aandacht voor de leerling (wat verliep goed in het gesprek en wat minder), resumé van gemaakte afspraken )vraag of leerling er mee eens is). Gespreksinterventies: Gespreksinterventie is alles wat de mentor tijdens een gesprek doet of zegt. Interventies: luisteren naar leerling, vraag stellen, advies geven, oordeel uitspreken. Met de ene interventie geef je meer ruimte dan met de andere. Door interventies te kiezen probeer je je doel te bereiken. Gespreksniveaus: Niveaus in een gesprek hebben betrekking op vier aspecten: 1. Inhoud (onderwerp) 2. Procedure 3. Interactie (wat speelt zich met of zonder woorden af tussen de gesprekspartners) 4. Gevoelens (uitgesproken en onuitgesproken) Hoofdstuk 3: Interventies tijdens een gesprek Twaalf interventies/vaardigheden met betrekking op de ruimteverdeling: 1. zich open stellen 2. luisteren 3. terugkoppelen 4. verhelderen 5. vragend aansluiten 6. sturen 7. stimuleren 8. vragend toevoegen 9. informatie geven 10. adviseren 11. oordelen 12. opleggen Als de mentor de eerste interventie gebruikt, laat hij alle ruimte aan de leerling. Met de laatste interventie neemt hij alle ruimte voor zichzelf. Bij interventietypen in het midden wordt de ruimte tussen beiden gedeeld. Confronteren is een vorm van verhelderen (interventie 4) Voorbeelden bij de 12 interventies, zie bladzijde 26 t/m 37. Continuüm van de interventies, zie bladzijde 37. Interventies links op het continuüm (open staan of ruimte geven aan de leerling): zich openstellen, luisteren, terugkoppelen, verhelderen. Interventies rechts op het continuüm (ruimte nemen of voor de leerling gaan staan): informatie geven, adviseren, beoordelen, opleggen. Interventies in het midden van het continuüm (ruimte delen of met de leerling overleggen): vragend aansluiten (vormt grens met interventies links), sturen, stimuleren, vragend toevoegen (vormt grens met interventies rechts).
In gesprek met de leerling
2
Hoofdstuk 4: Het effect van interventies op de communicatie De interventie van de ene gesprekspartner heeft gevolgen voor de ruimte van de ander. Voorbeelden waarin het gaat om een vergelijking tussen de verschillende soorten interventies die men kan gebruiken en de effecten daarvan voor de communicatie en de relatie tussen mentor en leerling: bladzijde 40 t/m 42. Uitleg bij voorbeelden, zie bladzijde 42/43. Hoofdstuk 5: Het kiezen van interventies Vier factoren die de keuze van interventies bepalen: 1. De kenmerken van de leerling a) Verschil in persoonskenmerken (voorbeelden op bladzijde 45) b) Verschil in gespreksvaardigheid (voorbeelden op bladzijde 45) c) Verschil in leeftijd en rijpheid (voorbeelden op bladzijde 45) d) Verschil in thuiscultuur (voorbeelden op bladzijde 45/46) Zie uitwerking en voorbeelden bladzijde 46/47. 2. De bedoeling van de mentor Voorbeelden, zie bladzijde 47/48 3. De relatie tussen de mentor en de leerling Relaties moeten worden opgebouwd. In eerste gesprekken daarom relatie-opbouw centraal. a) Opbouwen van een vertrouwensrelatie (voldoende onderlinge veiligheid en geloofwaardigheid) (zie bladzijde 48) b) Sympathie en antipathie (zie bladzijde 48/49) 4. De situatie a) De aard van de problematiek (zie bladzijde 49) b) De gespreksomstandigheden (zie bladzijde 49/50). De interventies links op het continuüm zijn met name van belang bij: - een leerling, die minder sterk, vaardig of rijp is - een gesprek waarin de mentor zich wil oriënteren - een relatie die zwak is of nog moet worden opgebouwd - een situatie waarin een meer persoonlijk probleem centraal staat Als de factoren niet zo’n belangrijke rol spelen kun je met meer gemak gebruik maken van de interventies rechts op het continuüm. Elke interventiekeuze geeft richting, zie bladzijde 50/51. De eigen instelling of rolopvatting van de mentor, zie bladzijde 52. Hoofdstuk 6: Oefenen met interventies Zie bladzijde 53 t/m 61. Hoofdstuk 7: Daar vraag je me wat! In de reeks interventies maakten we onderscheid tussen aansluitende en toevoegende vragen. Het verschil zit hem in het accent op de inbreng van de leerling of van de mentor.
In gesprek met de leerling
3
Voor- en nadelen van open en gesloten vragen, zie bladzijde 64 en 65. Schema open en gesloten vragen, zie bladzijde 67. Drie soorten te vermijden vragen: 1. De waarom-vraag (zie bladzijde 66/68): - vraag doet beroep op verstandelijke motivering en lijkt een ‘gevoelsargument’ uit te sluiten (zie verder bladzijde 68) - vraag vaak als beschuldigend opgevat 2. De meerkeuzevraag; (zie bladzijde 68/69) 3. De meervoudige vraag (zie bladzijde 69) Bedoeling van vraag in gesprek is: informatie te krijgen, over een gebeurtenis waar de leerling bij betrokken was of over diens eigen denken en beleven » niet het geval: vraagvorm vermijden. Hoofdstuk 8: Niet-verbale signalen Zie bladzijde 71 t/m 75. Hoofdstuk 9: De wereld onder de woorden Niveaus in een gesprek: 1. De inhoud, het onderwerp waarover je met elkaar praat Het doel van het gesprek is gelegen in de inhoud. 2. De procedure, de vorm waarin men het gesprek voert Procedure-aspecten, zie bladzijde 23, hoofdstuk 2 3. De interactie tussen de gesprekspartners, de wijze waarop de gesprekspartners met elkaar omgaan in het gesprek 4. De gevoelens van de gesprekspartners, de beleving van elk van de gesprekspartners tijdens het gesprek Interventies op vier niveaus, zie bladzijde 78 t/m 81. Hoofdstuk 10: De niveaus van inhoud en procedure Het niveau van de inhoud De inhoud is hetgeen waar het gesprek over gaat. De inhoud kan ook gaan over de procedure, interactie en gevoelens, maar zij betreffen niet de procedure van het gesprek zelf, en niet de interactie of gevoelens die zich tijdens het gesprek afspelen. Als we spreken over een interventie op een ander niveau dan dat van de inhoud hebben we het altijd en uitsluitend over een niveau in dit gesprek zelf. Het niveau van de procedure Betreft de vormaspecten van het gesprek. Gesprekspartners hebben de behoefte aan een heldere en aangepaste procedure » ontbreken hiervan kan gevolg zijn van wrevel of onzekerheid. Blokkades door een gebrekkige procedure Zie bladzijde 84/85
In gesprek met de leerling
4
Hoofdstuk 11: Het niveau van de interactie De interactie in het gesprek De interactie tussen mentor en leerling brengt aan het licht hoe zij hun onderlinge betrekking ervaren. Dus: hoe zij de ander beleven ten opzichte van zichzelf (bv: hij is aardig voor mij) hoe zij zichzelf beleven ten opzichte van de ander (bv: ik wil door hem wel geholpen worden hoe zij de wederzijdse relatie zien (bv: plezierig en constructief) Als deze drievoudige beleving van de mentor en die van de leerling op elkaar aansluiten, is de kans groot dat het gesprek goed loopt. Hun belevingen noemen we op elkaar aansluitend. Als beleving van de mentor en de leerling elkaar tegenspreken, dus niet of gedeeltelijk aansluiten, moet verwacht worden dat er problemen gaan optreden. Vaak verduidelijkt door gedrag. Zie voorbeelden bladzijde 86/87/88/89 Waar komt het probleem vandaan? Een leerling die geen gesprek wil, kan dit uiten op de volgende manieren: - Hij zwijgt - Hij geeft korte antwoorden, zegt ja of nee - Hij maakt zijn zinnen niet af - Hij weidt breed uit over dingen die niet ter zake doen - Hij wendt onvermogen voor, hoofdpijn, misselijkheid a. Hij toont onbegrip - Enzovoort Gevolg hiervan is dat er een schijn-communicatie ontstaat ofwel een tegenstrijdige communicatie. Er worden twee signalen tegelijk uitgezonden: ‘ik praat met jou’ en ‘ik praat niet met jou’ » verwarrend. Verklaring zit hem in het feit dat tegelijkertijd gecommuniceerd wordt op twee niveaus: - op inhoudsniveau: datgene wat met woorden naar buiten wordt gebracht - op interactieniveau: dat wat niet wordt gezegd, maar onder de woorden te beluisteren valt en te kennen geeft hoe iemand zijn betrekking tot de ander ervaart Één dimensie van de interactie gaat over ‘boven’ en ‘onder’. Door de manier waarop mensen met elkaar praten is meestal snel te constateren wie boven en wie onder is. Als de één zich ‘boven’ weet en de ander zich ‘onder’ ervaart is echte communicatie mogelijk. Als ze het over de verdeling niet eens zijn: schijn-communicatie. Tweede dimensie van de interactie is samen-tegen: tegenwerking tegenover samenwerking. Als de gesprekspartners ‘samen’ willen werken, loopt het gesprek goed. Als ze beiden ‘tegen’ zitten of als de een ‘samen’ en de ander ‘tegen’ kiest is communicatie niet echt mogelijk. Zie voorbeeld op bladzijde 90. De roos van Leary Hulpmiddel om inzicht te krijgen in de interactie, zie bladzijde 90. Hiermee kan men nader invullen hoe de verhouding is tussen de beide dimensies.
In gesprek met de leerling
5
Nadere indeling van de interactieroos, zie bladzijde 91; het schema kan ons helpen om in kaart te brengen hoe mensen hun betrekking met elkaar beleven. Er zijn een drietal mogelijkheden: a. aansluitend gedrag; leerling gaat van zelfde veronderstelling uit als de mentor en accepteert diens positie. b. Gedeeltelijk aansluitend gedrag; de beleving van de leerling strookt maar gedeeltelijke met die van de mentor. Hij weet wel dat de mentor ‘boven’ hem staat en accepteert daarom diens leidende positie, maar tegelijkertijd twijfelt hij aan de instelling van de mentor. Hij ziet de mentor eerder als een tegenstander dan als medewerker. Zijn gedrag is een afspiegeling van die innerlijke beleving. Hij gedraagt zich teruggetrokken of wantrouwend. c. Niet-aansluitend (tegengesteld) gedrag; de beleving van de leerling komt helemaal niet overeen met de houding van de mentor, Met zijn verstand weet de leerling wel dat de mentor de leiding in handen heeft, maar hij accepteert dat niet. Voor zover hem dat mogelijk is betwist hij die leiding. Dat gaat gepaard met zijn beleving dat de mentor niet naast maar tegenover hem staat. Zowel de leiding als de samenwerking worden door de leerling bestreden. Hij stelt zich rivaliserend of aanvallend op. Zie verder bladzijden 90 t/m 94. Interventies op het interactieniveau Als in een gesprek problemen zijn die zich afspelen op het niveau van de interactie, kan de mentor van twee mogelijkheden gebruik maken: - Hij kan de communicatie richten op het interactieniveau, dus de interactie van dat moment ter sprake brengen Communicatie op interactieniveau wordt metacommunicatie genoemd (communiceren over de wijze waarop je met elkaar communiceert). De bedoeling van metacommunicatie is de baan vrij te maken voor een echt gesprek op inhoudelijk niveau. Zie voorbeelden bladzijde 95 t/m 97 - Hij kan reageren op een niet-bevestigende manier: proberen om tot een andere rolverdeling te komen Tweede manier om de interactie te beïnvloeden is bewust niet-bevestigend te reageren. Interactie verloopt ongestoord zolang mensen gedrag vertonen dat aansluit op het gedrag van de ander (aanvullend en bevestigend). Iemand verstoort een harmonieus verlopende interactie als hij gedrag gaat vertonen dat niet aansluit op het gedrag van de ander, de ander niet aanvult en bevestigd » doet dit bewust of onbewust, omdat hij niet de rol wil spelen die de ander van hem verwacht » interactie verstoord en die blijft problematisch, zolang er geen nieuw evenwicht gevonden is. Hoofdstuk 12: Het niveau van de gevoelens Ik-boodschap uit drie elementen opgebouwd: 1. Beschrijving van de situatie, zonder veroordeling 2. Wat dat aan gevoelens oproept. 3. Beschrijving van effect. (zie bladzijde 100 t/m 108)
In gesprek met de leerling
6